dinsdag 17 februari 2015

Het einde van Leviticus

Vandaag ben ik begonnen met hoofdstuk 24, een hoofdstuk met een raadselachtige titel: 'De kandelaar en de toonbroden'. Nooit van gehoord, toonbroden. Gelukkig legt christipedia het me uit:
Op de tafel lagen twaalf broden. Zij stelden de twaalf stammen van Israël voor. Zij lagen op de gouden tafel tenTOONgesteld. Gods oog rustte dag en nacht op de broden waarop de gouden kandelaar haar licht wierp.
Daarna komt het hoofdstuk 'Straf op Godslastering'. Tegenwoordig noemt het Nederlands Bijbelgenootschap dat heel anders: 'Eén wet voor vreemdelingen en Israëlieten'. En dat is ook wat me opviel toen ik dit hoofdstuk las. Het maakt niet uit wat iemand wel of niet gelooft, als hij of zij zich maar aan de wet houdt. En aangezien de Israëlieten in dit hoofdstuk een goddelijke wet hebben, is godslastering verboden, ongeacht het geloof van degene die de uitspraak doet. En het is een vreselijke straf, die de godslasteraar wacht: hij wordt gestenigd.

Daarna komen er nog meer regels. Uiteraard, we zitten tenslotte nog in Leviticus.
Regels over sabbat, het bebouwen van land, het sabbatsjaar, de heiliging van het vijftigste jaar. Dat hebben wij katholieken ook: het vijftigste jaar is het Jubeljaar. Tenminste, zo had ik het begrepen, maar op Internet wordt gesproken over vijfentwintig jaar. Het is duidelijk, alles gaat tegenwoordig wat sneller.

In Leviticus 25:23-28 staat:
En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij [het cursief is van mij].
Ik ken deze uitspraak wel, maar dan van de Indianen. Ik heb nooit beseft, dat dit ook in de Bijbel wordt gezegd. Wel weet ik dat de kleine christelijke partijen het regelmatig over het rentmeesterschap hebben.

Leviticus 26 is een grimmig hoofdstuk. 'Zegen en vloek' heet het. Als we doen wat God van ons vraagt, zal het ons goed gaan. Ik heb daar vroeger een lied over gezongen: 'Gelukkig is de man, die leven mag met God'. Maar als we dat niet doen... God blijft lang bereid te vergeven, maar totdat de vergeving gevraagd wordt, neemt hij steeds krachtiger maatregelen om de zondaar te doen terugkeren. Maar uiteindelijk spreekt God weer verzoenende woorden: doe nou, wat Ik jullie zeg, en het zal goed komen.

'Lossing bij geloften' heet mijn hoofdstuk 27. De moderne vertaling maakt het begrijpelijk: 'Bepaling omtrent het afkopen van geloften aan de Heer'.

Af en toe in deze vier hoofdstukken (24 t/m 27) komt de cadans weer terug: '(want) Ik ben de Here, uw God.'

En dan komt er voorlopig een einde aan de geboden.

Op naar Numeri.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten