donderdag 30 april 2015

Zoals de ouden zongen - piepen de jongen niet altijd

Salomo is dood, zijn zoon Rehabeam volgt hem op ... en meteen gaat het mis.

Jerobeam is jaren geleden gevlucht voor Salomo. Hij komt terug en vraagt Rehabeam hem en zijn volk met zachtheid te behandelen. De ouderen die Rehabeam raadpleegt, vinden dat een goed idee: dan zullen ze voor altijd goede knechten zijn.
Maar Rehabeam besluit ook elders advies in te winnen, en gaat naar zijn vrienden. Die zijn het helemaal niet met de ouderen eens. Niks daarvan, behandel die mensen nog strenger. Dat zal ze leren!

Rehabeam volgt het advies van zijn vrienden. Logisch, hen kent hij, hen vertrouwt hij, die ouderen, dat moet hij nog maar zien of die nog steeds goede adviezen geven.

En het gaat helemaal mis. Jerobeam krijgt een hard antwoord, geeft dat door aan zijn volk en die besluiten dat ze Rehabeam niet als koning willen. En volgen Jerobeam.
Rehabeam probeert de macht terug te krijgen, maar het gaat niet.

Eén misstap, en het land ligt in puin.

Mijn vriend en ik hadden het erover, waarom de vrienden zo'n hard advies hadden gegeven. Misschien dachten Rehabeam en zijn vrienden wel, dat hij werd uitgeprobeerd, dat er werd gekeken of hij een slappeling was. Tja, en dan moet je wel optreden.

Je zou zomaar op de hand van de ouderen kunnen zijn. Ik heb ook meteen maar aangenomen, dat dit stuk van de Bijbel door ouderen is geschreven. Maar de ouderen die Salomo adviseerden, hadden kennelijk wel toegelaten, dat Salomo Jerobeam en zijn volk zo slecht behandelde. Daar begon het kwaad, daar werd het zaad gezaaid voor de latere scheuring.

Maar in een maatschappij hebben we alle generaties nodig. De onstuimigheid en de vindingrijkheid van de jongeren, de bezonkenheid van de ouderen. En daartussendoor de generaties die hun kinderen opvoeden en ze een basis in het leven geven.


woensdag 29 april 2015

Feest

Salomo lijkt er niet mee te zitten, dat zijn vader alvast de tekeningen voor de tempel heeft gemaakt. Er zijn nog genoeg manieren om zijn stempel op het gebouw te zetten.
Dus stuurt hij berichten aan Huram, koning van Tyrus, een grote vriend van zijn vader: Als u ons nu kunstenaars geeft en bouwers, zorgen wij voor het eten en drinken.
Meteen stuurt Huram een groot kunstenaar, Huram-Abi, een handwerksman: hij heeft verstand van de bewerking van edelmetalen, stoffen, hout. En hij kan ook nog eens goed ontwerpen. En de ceders uit Libanon komen ook.
Salomo telt nog eens alle vreemdelingen in zijn land en neemt ze meteen in dienst om de ergste karweitjes op te knappen: steenhouwers, lastdragers en opzichters. Gastarbeiders, nog voor het woord bestond.
En er komt een schitterende tempel. Goud, waar je ook kijkt. Een nagemaakte zee, waar de priesters zich kunnen wassen, cherubijnen om boven de ark te zweven. In mijn Bijbel (Nederlands Bijbelgenootschap, 1973) is het niet helemaal duidelijk of Huram-Abi of Salomo het allemaal maakt. Ik ga er vanuit, dat Salomo het allemaal in de gaten houdt, maar dat Huram-Abi het meeste ontwerpt: ten slotte weet hij hoe de verschillende materialen zullen reageren, en hoe ze het beste kunnen worden ingezet. En aangezien Salomo een wijs man was, denk ik zo, dat hij wist dat je mensen met verstand van hun vak hun gang moet laten gaan.
Als alles af is, brengt Salomo de geheiligde voorwerpen van zijn vader in de tempel.

En dan komt het feest: De Ark wordt feestelijk naar de tempel gebracht. De zangers en instrumentalisten staan al klaar in hun mooiste kleren en heffen lied en muziek aan.
En God gaat meteen in Zijn huis wonen:
- toen werd het huis, het huis des Heren, vervuld met een wolk, zodat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven staan om dienst te doen, want de heerlijkheid des Heren had het huis Gods vervuld. (II Kronieken, 5:24)

dinsdag 28 april 2015

Over zijn graf regeren

Bij het lezen van de laatste hoofdstukken van I Kronieken bekroop me vanavond een naar gevoel.
David had het plan een tempel voor God te bouwen. Nee, heeft God gezegd, jij was de krijgsman David, jij hebt voor me gevochten.
Maar je zoon zal een tempel voor me bouwen.

Klaar, zou je denken. Maar, dan kende ik duidelijk de David van de Kronieken nog niet. Want ondanks Gods mededeling dat zijn zoon het wel zou doen, verricht David al wat voorwerk. Wat voorwerk, wat heet: hij schets de hele tempel. In de hoofdstukken hiervóór had ik al gelezen dat David mensen gehaald had, die na zijn dood de tempel konden bouwen. En hij had ook alvast grote hoeveelheden edelmetalen opzij gezet.
Maar nu? Nu zegt hij: Tja, mijn zoon is nog een tengere knaap. Hij weet nog niet hoe het moet. En dan staat er:
Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des Heren, waarin Hij mij onderrichte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp. (I Kronieken 28:19)
Waarom geloof ik dat niet? Waarom geloof ik niet dat God dat tegen David heeft gezegd? Ik zie in I Kronieken 22:8-10 staan, dat God tegen David zou hebben gezegd:
Gij hebt veel bloed vergoten en grote oorlogen gevoerd; gij moogt voor Mijn naam geen huis bouwen, omdat gij veel bloed voor Mijn aangezicht ter aarde hebt doen vloeien. Zie, u zal een zoon geboren worden ... Die zal een huis bouwen voor Mijn naam.
Als God niet wil dat een krijger Zijn tempel bouwt, waarom zou Hij dan wel toestaan dat diezelfde krijger die tempel tot in detail schetst? Het kan er niet in bij mij.

Het zal mijn onafhankelijke aard wel zijn.

maandag 27 april 2015

Zangers, profeten en schrijvers


Wat heerlijk: een heel hoofdstuk van Kronieken I, hoofdstuk 25, is gewijd aan zangers. We krijgen veel van hun namen te horen, zo belangrijk is dit kennelijk geweest. De zonen van Asaf, Heman en Jeduthun, met name genoemd, zingen terwijl hun vaders ... profeteren. Ze zijn daartoe aangewezen door koning David.

En ik maar altijd denken dat het een gave was, profeteren.
Nu krijgen schrijvers ook altijd te horen dat inspiratie maar een deel van het verhaal is, het merendeel is hard werken (ik wil daar nog steeds niet aan en heb vast daarom nog niet gepubliceerd ...), maar dat dat ook voor profeteren zou gelden, dat verbaast me wel.

Helaas, de Nieuwe Bijbelvertaling lost het raadsel op:
zij begeleidden Asaf [hun vader] wanneer hij de lofliederen zong volgens de aanwijzingen van de koning. (I Kronieken 25:2)
Dat is logischer. Van David is bekend dat hij op de harp speelde. Liederen die hij zelf had gecomponeerd. En die liederen kon hij later natuurlijk door anderen laten zingen. Dus de zoons spelen op citers, harpen en cimbalen terwijl hun vaders zingen.

En nu alleen nog maar ontdekken hoe het komt dat mijn Bijbelvertaling spreekt van profeteren, terwijl de Nieuwe Bijbelvertaling spreekt over zingen.


zondag 26 april 2015

Volkstelling

In de jaren zeventig hield Nederland een volkstelling. Mijn vader en moeder bogen zich er samen over. Ik zat erbij en gaf de geboortedata van mijn broers en zussen op: dit soort zaken blijven altijd goed in mijn geheugen zitten.
Nederland was kwaad in die dagen over de volkstelling, herinner ik me nog. Waarom herinner ik me niet precies. Ik was veertien en kreeg het niet zo mee.

In de Bijbel lees ik niet, dat het volk bezwaar had tegen de volkstelling. Maar er staat wel, dat Satan David ertoe aanzette. En dat God David ervoor strafte. Met een zo vreselijke straf, dat zelfs God er uiteindelijk van afzag de hele straf uit te voeren.

Ik heb gekeken wat er in de Facebookgroep over gezegd werd. In zijn leeshulp van week 11 oppert Jochem Stuiver:
Vermoedelijk is de gedachte ‘meten is weten’. De koning heeft zo macht over de mensen en kan hen ‘bezitten’; in zijn greep houden. De straf die echter volgt is het uitbreken van de pest. Het element van de volkstelling als een hoogmoedige en zondige daad van David, maakt dat het verhaal aansluit bij het grote verhalencomplex over de neergang van David.
Misschien was Nederland daarom wel zo kwaad in 1971: mensen vonden het niet nodig dat de staat van alles van ze wist.

zaterdag 25 april 2015

Leesgroep

Afgelopen week kwamen we voor de tweede keer bij elkaar met de leesgroep. We spraken over Saul. Hij wachtte op Samuël, die de offers zou komen brengen. Maar Samuël kwam niet en Saul had haast. Dus offerde hij zelf.
Dat viel niet in goede aarde bij God. Die hem daarvoor strafte.
Dat vonden sommigen van ons wel wat hard. Hij had het toch goed bedoeld?
Jawel, zei onze voorzitster, maar Saul luisterde niet naar God. Hij was koning en dacht, dat hij zelf wel de regels kon bepalen. En God herinnerde hem eraan, dat dat niet zo was.

Een echo daarvan merkte ik vanavond in de Kronieken. Gisteren las ik over het vervoeren van de Ark. Uzza en Ahio vervoeren die. Er wordt niet gemeld van welke stam ze komen. Als ze midden in het feest rond de Ark zitten, gaat het fout. De runderen glijden uit, Uzza probeert de Ark tegen te houden, raakt de Ark daarbij aan en ... wordt ter plekke door God gedood. Een zware straf, leek mij. Van schrik durft David de Ark niet verder te vervoeren. Wie weet, wat de Ark nog meer kan aanrichten?
Dan verslaat David de Filistijnen en besluit toch de Ark te gaan halen. Hij roept het hele volk bijeen.
En zegt dan, in I Kronieken, 15:2:
Niemand mag de ark Gods dragen dan alleen de Levieten.
Een paar verzen verderop, 12-14, zegt David:
Gij familiehoofden der Levieten, heiligt u, gij en uw broeders, opdat gij de ark van de Here, de God Israëls, kunt brengen naar de plaats die ik voor haar heb bereid.
En nu komt het:
Want daar gij het de vorige keer niet gedaan hebt, heeft de Here, onze God, ons een zware slag toegebracht, omdat wij Hem niet hadden geraadpleegd, zoals het behoorde.
Juist, dat was het, precies zoals onze voorzitster zei: Hij luisterde niet naar God. God herinnerde hem aan de regels.

vrijdag 24 april 2015

Autowasstraat

Ik kom uit een 'goed katholiek gezin': tien kinderen hadden mijn ouders. In de jaren zeventig en tachtig werd er druk getrouwd.
Ik herinner me, dat op de trouwdag van mijn jongste broer mijn zussen tevreden binnenkwamen: ze waren net met hun auto naar de autowasstraat geweest. Alles moest er piekfijn uitzien voor de grote dag.

Net zo staat het in Kronieken I 13: De Ark wordt uit Kirjath-Jearim gehaald. Koning David trekt er met het hele volk heen. De Ark wordt op een nieuwe wagen vervoerd, 'uit het huis van Abinadab, terwijl Uzza en Ahio de wagen leidden.' Alles moet er piekfijn uitzien voor de grote dag.
Zo belangrijk is deze gebeurtenis, dat een aantal betrokkenen met name wordt genoemd.

En dan komt het feest, net zoals bij mijn broer.
En David en geheel Israël dansten uit alle macht voor Gods aangezicht, begeleid door zang en door muziek van citers, harpen, tamboerijnen, cimbalen en trompetten.
Maar dan gaat het mis. Op het feest van mijn broer was het een tante die het benauwd kreeg omdat er, tegen alle dringende verzoeken in, toch werd gerookt. De meeste mensen hadden het niet eens in de gaten. Het kwam weer goed met haar en ze heeft nog jaren geleefd.

Bij het feest rond de Ark gaat het veel erger mis. De runderen die de wagen met daarop de Ark trekken, glijden uit. Uzza steekt zijn hand uit om de Ark te grijpen, anders kon die wel eens van de wagen vallen. En wat gebeurt er? Krijgt Uzza verder een goed leven, omdat hij de Ark heeft gered?
Niets van dat alles. God is boos, want Uzza heeft tegen alle ge- en verboden in de Ark aangeraakt. Uzza sterft ter plekke.

Het feest gaat als een nachtkaars uit.

En David wordt zo bang voor de Ark, dat hij hem niet in Jeruzalem wil opnemen, maar bij iemand anders onderbrengt.

donderdag 23 april 2015

De kracht der herhaling, verwarring, herkomst

I Kronieken, 6:1:
De zonen van Levi waren: Gerson, Kehath en Merari; de zonen van Kehath: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
6:16:
De zonen van Levi dan waren: Gersom, Kehath en Merari. [...] de zonen van Kehath: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
 Dat klinkt aardig hetzelfde. Gerson of Gersom, alla, dat kan een tikfout zijn.

Daarna raak ik enigszins in de war over Maächa, die in 6:15 nog de zus is van Machir. Maar in 6:16 is ze met hem getrouwd. Goed, dat kan, Sara was ook de zus van Abraham, maar het wekt verwarring.
En verder gooi ik namen als Gilead en Gibeon door elkaar. Niet verwonderlijk als je weet dat Machir de vader is van Gilead, dezelfde Machir die met Maächa trouwt. En dat Maächa, weet je nog, de zus, en vrouw van Machir, de vrouw is van de vader van Gibeon. Volgt u het nog? Nee, ik ook niet.

Opvallend is, dat we nu de herkomst van Mozes, Mirjam en Aäron te weten komen.

In Exodus 2:2 staat nog:
Een man uit het huis van Levi huwde een Levitische vrouw; deze werd zwanger en baarde een zoon.
Die zoon wordt later Mozes genoemd. Ik vond het altijd wat apart, dat we tot dan toe de herkomst van Bijbelse personen wisten, maar hier kennelijk niet.
Maar in I Kronieken 6:1-4 wordt dat rechtgezet. Levi kreeg drie zoons, waaronder Kehath. Die kreeg vier zoons, waaronder Amram. En die kreeg weer drie kinderen: Aäron, Mozes en Mirjam. Kijk, weten we dat ook weer.

Het moge duidelijk zijn, ik ben het niet gewend een Bijbel van voor naar achteren door te ploegen.

Maar soms is dat gewoon leuk, verwarrend of niet.


woensdag 22 april 2015

Namenlijsten

Vanmiddag spraken we in onze Bijbelleesgroep over het begin van Kronieken: de ellenlange lijsten met namen. Daar las iedereen maar snel overheen, dat was allemaal zo vervelend.

Ik lees er ook snel overheen, maar dat is ook omdat ik in de war raak van al die namen. Maar ik vind het wel mooi.

Bij ons in de, rooms-katholieke, kerk hebben we een lied: 'Die naar menselijke gewoonte', een tafelgebed, geschreven door Huub Oosterhuis, op muziek gezet door Bernard Huijbers.

Daarin zingen we met de hele kerk:

die genoemd werd: Jesjoe, Jezus,
zoon van Jozef, zoon van David,
zoon van Jesse, zoon van Juda,
zoon van Jacob, zoon van Abraham,
zoon van Adam, zoon van mensen.

Van geslacht tot geslacht worden de namen genoemd, zo lijkt het tenminste. (Als trouw Bijbellezers weten wij natuurlijk dat er eeuwen tussen zitten, maar daar hebben we het nu niet over).

Bij de doop van mijn twee zoons werd dit lied ook gezongen. Een doorgeven van namen, weten waar je bijhoort.

Toen mijn oudste zoon net was geboren, heb ik in het ziekenhuis zijn geslachtsregister geciteerd:

Je bent de zoon van Cornelia Gerarda Maria en Pieter Christiaan Charles Jean.
Je moeder is de dochter van Daniël en Geertruida Dina Maria.
Je vader is de zoon van Pieter Christiaan en Henrika.
De vader van je moeder is de zoon van Nico en Stijntje.

Enzovoorts.

Een doorgeven van namen, weten waar je bijhoort. Hoe klein je ook bent.

dinsdag 21 april 2015

Afgelopen

Vanavond lees ik het dan eindelijk. Na allerlei omtrekkende bewegingen, na die paar koningen die opnieuw proberen genade te vinden in de ogen van God, na die talloze koningen die kwaad doen in de ogen van God, is het afgelopen. Niet alleen het volk van Israël is in ballingschap, ook het volk van Juda.
Een paar joden blijven achter. De allerarmsten.
God is er klaar mee, helemaal klaar.
Beangstigend.

Het goede nieuws is dat ik weet, dat ze weer uit de ballingschap komen. Het einde van Koningen II geeft ook nog wel hoop: de koning van Juda wordt uit de gevangenis gehaald. Nee, hij mag niet terug, dat niet. Maar de koning laat hem aan zijn tafel eten, zorgt, dat hij een toelage krijgt tot aan zijn dood.

Morgen beginnen met de Kronieken, kijken wat het volk nog meer te lijden krijgt.

maandag 20 april 2015

Dat ene kleine dorpje

Zo voelt het: alles is opgeslokt door het koninkrijk Assur, maar niet dat ene koninkrijk: Juda. Met Jeruzalem als stad. En nu niet vanwege de toverdrank, maar omdat de koning de geboden van God onderhoudt.
Heel Israël is al weggevoerd.
Assur bedreigt Juda, en de koning van Juda probeert zich af te kopen. De koning van Assur neemt het geld aan, maar stuurt vervolgens zijn maarschalk om het koninkrijk te bedreigen. Heel wat beter tenslotte dan een echte oorlog, niet.
Het volk weet niet van opgeven. Wankelen, ja, dat gebeurt wel. Keer op keer heeft de koning zijn profeet Jeremia nodig. En tot tweemaal toe krijgt hij de verzekering: Jeruzalem zal gespaard blijven. De koning van Assur zal niet in deze stad komen.

En zoals meestal in deze boeken, komt er weer veel geweld op de proppen:
De engel van God komt en doodt in het kampement van Assur honderdvijfentachtigduizend man.  185.000! En als de koning van Assur het opgeeft, wordt hij door twee van zijn zoons vermoord.

Maar, niet alleen de koning van Assur ondervindt rampspoed. De koning van Juda wordt ziek. En zal sterven. Hij bidt dan zo vurig tot God, dat die zich bedenkt. De koning krijgt nog vijftien jaar. Later krijgt de koning te horen, dat zijn zoons zullen worden meegevoerd naar Babel. Dat maakt hem niet uit: tijdens zijn eigen leven zal er nog niets gebeuren.

Niet helemaal een sympathieke houding tegenover je nageslacht, vind ik zo.

zondag 19 april 2015

Geweld, geweld en ... geweld

Naam na naam komt voorbij. En voortdurend staat er:
Het overige van de geschiedenis van ... en al wat hij gedaan heeft en zijn dappere daden, hoe hij gestreden heeft ..., is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël/ Juda?
En voortdurend, continu, het geweld. Het ene land wordt veroverd, een aanval wordt afgekocht. En de meest gruwelijke van vandaag is Koningen II 15: 16: "Hij sloeg het, al de zwangere vrouwen daarin liet hij openrijten."

Ik begrijp, dat ik dit overdrachtelijk moet zien. Maar dat lukt me niet.
Wat ik wel zie, is dat het niet meer goed komt. Althans voor lange, lange tijd niet. Welke koning er ook is, en hoe hard ze het ook proberen, er blijven offers gebracht worden aan andere goden. Sommige koningen doen dat zelf en malen er niet om. Andere koningen volgen Gods wegen, maar kunnen niet verhinderen dat er offers worden gebracht 'op de hoogten'.
Tiglath-Pileser voert hele delen van Israël in ballingschap naar Assur. En de latere koning van Assur voert de hele rest van Israël in ballingschap naar Assur.
Aan het begin van hoofdstuk 17 wordt uitgebreid uitgelegd, dat het de schuld van Israël zelf is: zij hebben Gods wegen niet gevolgd, dit is hun straf.

Interessant is, dat deze stukken van de Bijbel duidelijk geschreven zijn in ballingschap: In Koningen II, 17:23 staat:
En Israël werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag.

zaterdag 18 april 2015

Verwarrend

Voortdurend zit ik te bladeren: wie was nou de koning van Juda? En wie van Israël? En was Jehu nou de koning van Juda? Ja toch? Nee dus.
En dan was ik ook nog verbaasd dat Elisa profeet in Israël bleek te zijn, en niet in Juda.
Eigenlijk maakt het niet uit wie koning van welk land is. De koningen vertonen dezelfde droevige overeenkomsten: als ze gewonnen hebben, slachten ze iedereen af. Izebel wordt op verzoek van Jehu uit het raam van haar kamer gegooid door haar dienaren, dan gaat Jehu eens lekker eten. En als hij daarna tegen zijn knechten zegt: vooruit, begraaf haar maar, is ze al door de honden tot op het bot afgekloven. En met allerlei listen laat Jehu vervolgens alle zeventig (!) zonen van Achab doden. En daarna de priesters van Baäl, hij is nou toch bezig.

Dan komt een vreemd stuk, dat ook voor de nodige verwarring zorgt bij mij: Ahazia is dood, zijn moeder hoort dat, en ... brengt vervolgens het hele koninklijke geslacht om. Waarom? Omdat zij wilde regeren? Ik lees het niet. En waarom redt haar zus maar één van de koningskinderen? Lukte het haar niet om meer dan één kind te redden?

En vervolgens wordt die ene zoon koning. In plaats van zijn grootmoeder. Die, uiteraard, gedood wordt.

Eén grote aaneenschakeling van dood en geweld.

vrijdag 17 april 2015

Melaatsheid

Een bekend verhaal in de Bijbel. Waarbij ik even niet weet, waar ik het eerder heb gelezen. Misschien is het wel voorgelezen in de kerk.

Het verhaal van Naäman die melaats is, genezen wil worden en dan het voorschrift afwijst: veel te gemakkelijk. Zijn knechten bepraten hem. Naäman gaat toch maar de Jordaan in en kijk: hij wordt genezen. Ook mooi: de aanvankelijke angst van de koning van Israël. Want die denkt, dat de komst van Naäman, legeroverste van de koning van Aram, een grote vijand, doorgestoken kaart is. Naäman komt hem vast verwoorden.
Maar nee, niets van dit alles is waar. De koning van Aram vraagt de koning van Israël om een daad van naastenliefde: zijn profeet Elisa te vragen een zieke te genezen. Mooi, dat zoiets toch nog kan, temidden van al het oorlogsgeweld.
Dan wordt het gruwelijk. Elisa weigert ook maar iets aan te nemen van Naäman. Maar een knecht van Elisa, Gehazi, vindt dat wel erg jammer. Dus gaat hij achter Naäman aan en vraagt toch iets. Naäman geeft het hem. De knecht neemt het aan en verstopt het. Maar Elisa weet wat er gebeurd is. En zegt: nu word jij melaats, en al jouw nakomelingen ook.
Altijd weer die nakomelingen. Een koning wordt niet gestraft, maar zijn nakomelingen wel. Of een koning wordt wel gestraft, en zijn nakomelingen ook. 'Uw zonden zullen u worden bezocht tot in het zevende geslacht.'

Ik heb dat altijd oneerlijk gevonden. Wat kunnen jouw nakomelingen eraan doen, dat jij bepaalde dingen gedaan hebt?

donderdag 16 april 2015

Nieuw Testament in Oud Testament

Vanavond verwarrende verzen gelezen: het leek wel alsof ik het Nieuwe Testament las. Waarin Jezus geneest.

Enige hoofdstukken terug kwam het ook al voor: Elia genas een ziek kind.
Maar nu gaat het nog verder: een kind is ziek, gaat dood, Elisa (de opvolger van Elia) is er niet en komt enige tijd later. En wekt het kind op uit de doden. Talita kumi, maar dan in het Oude Testament.
En er is meer: eerder helpt Elia een arme weduwe, bij wie de schuldeisers al op de stoep staan. Ze heeft alleen nog olie in huis, een kruikje. Maar Elia vertelt haar die olie in vaten te schenken. En dat ene kruikje olie vult vele vaten.
Dat is de voorloper op de spijziging van de honderd: een man geeft Eli gerstebroden en vers koren. Eli vraagt de man het aan het volk uit te delen. Dat kan natuurlijk niet: er is veel te veel volk voor die paar broden, honderd mensen. Maar nee: het volk eet zich vol en er blijft toch over.
Wat natuurlijk iedereen doet denken aan de keer dat Jezus een grote schare volgelingen heeft toegesproken. De apostelen zijn bang, dat er niet genoeg te eten is. Maar Jezus laat brood en vissen uit het volk halen. Vijf broden en twee vissen. Voor vijfduizend mensen. Dat gaat natuurlijk niet. Maar jawel, het gaat wel: ook hier houdt men over.

Vraag is natuurlijk: zijn de wonderen van Jezus nu minder waard?

woensdag 15 april 2015

Het tiende gebod

Ook in de Bijbel herhaalt de geschiedenis zich regelmatig.
Waar David verliefd werd op de buurvrouw, wil Achab de wijngaard van de buurman hebben.
En waar David Uriah, de buurman, in de voorste linie laat zetten in de strijd, zorgt de vrouw van Achab ervoor, dat de buurman wordt gestenigd.
Geen halve maatregelen.

Zoals ook bij de geschiedenis geldt, zijn er ook hier verschillen: David slaapt meteen met de buurvrouw, Achab biedt de buurman geld of een andere wijngaard aan. En waar David maatregelen neemt om van Uriah af te komen, bedenkt hier de vrouw van Achab hoe haar man de wijngaard alsnog kan krijgen. Zonder dat aan haar man te vertellen. Het verbaast me trouwens, dat de oudsten van de stad zo gemakkelijk het bevel van, naar zij denken, de koning opvolgen. Uit eerdere stukken in de Bijbel bleek immers, dat de koning nogal eens tegengesproken werd.

Maar één ding is wel hetzelfde: Het diepe berouw van beide mannen, als ze beseffen wat ze hebben gedaan, of hebben veroorzaakt. Dat, omdat zij iets zo graag wilden dat van de buurman was, de buurman nu dood is.

En dat staat mooi beschreven in de Bijbel.


dinsdag 14 april 2015

Elia en Elisa; moord en doodslag

Om de verwarring nog groter te maken, had je niet alleen de profeten Eli en Elia, maar nu komt ook de profeet Elisa. Hij wordt door Elia geroepen terwijl hij aan het ploegen is. Nog even naar huis om paps en mams gedag te zeggen en dan trekt hij met Elia de wijde wereld in.

De wijde wereld is een boze wereld. Elia weet er alles van. Hij heeft moeten vluchten voor koning Achab, omdat hij Achab heeft gezegd dat er pas weer regen of dauw zal komen als God het zegt. God, en niet de goden die Achab inmiddels aanbidt. Na twee jaar pas keert Elia weer terug. De eerste die hij ontmoet is Obadja, een profeet in dienst van Achab. Die niet de goden van Achab aanbidt, maar God. En honderd profeten heeft weten te verstoppen voor Achab. Obadja wil Achab niet berichten, dat Elia weer terug is, want hij is bang dat Achab hem dan doodt. Elia houdt echter vol en Obadja brengt de boodschap over aan Achab.
Elia komt Achab tegen. Achab overlaadt Elia meteen met verwijten. Maar Elia pareert de verwijten en begint meteen bevelen uit te delen. Achab volgt ze op.
De bevolking van Israël wordt opgeroepen en de profeten van de verschillende goden.
En dan begint Elia's strijd met de profeten van Baäl en van Asjéra, twee afgoden die door Achabs vrouw Izebel worden aanbeden. Eén man tegen achthonderdvijftig profeten, vierhonderdvijftig van Baäl en vierhonderd van Asjéra. Een zeer ongelijke strijd.
Die glansrijk wordt gewonnen door Elia. De geofferde stier van de profeten van de afgoden vat geen vlam, de geofferde stier van Elia wel. Ondanks al het water wat er omheen gesprenkeld is. Kostbaar water, dat in rook opgaat.
En dan blijkt weer eens de boze wereld. Want wat lezen we?
En Elia voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten.
Alsof het beesten zijn.

maandag 13 april 2015

Eli en Elia

Als kind vond ik het maar moeilijk, die op elkaar lijkende namen: Eli en Elia. En stiekem vind ik dat nog.
Eli was de profeet. Samuël kwam bij hem wonen en werd ook profeet.
O nee, Eli was de priester. En Samuël werd ook priester. En profeet.
En later, veel later, kwam dan Elia. En die was een profeet. En moest vluchten van God, want hij had tegen koning Achab gezegd dat er pas water zou komen als hij dat zou zeggen. En als je er niet bent, kun je moeilijk gedwongen worden het water terug te laten keren.
Ingewikkeld hoor.
Maar dan kwam dat mooie verhaal. Over hoe Elia in een stad terecht kwam en bij een weduwe en haar zoon introk. En hoe ze altijd olie en meel had, omdat hij bij haar was.
Wat ik me niet herinnerde: waarom Elia had moeten vluchten. En dat het zoontje van de weduwe zo ziek werd. En dat Elia dan tegen God zegt: je kunt dat kind toch niet dood laten gaan, terwijl ik bij die vrouw woon? Ze zullen nog denken dat ik de oorzaak ben. En dan geneest God het kind. Mooi.
En wat ik me ook niet herinnerde: de kruik met olie en de pot met meel raken niet leeg, totdat er weer water is.

Heb je een favoriet verhaal, blijk je er nog veel van vergeten te zijn.

zondag 12 april 2015

Verdeeldheid

Natuurlijk mag je niet aan Gods beoordelingsvermogen twijfelen. Maar soms word je dat wel erg moeilijk gemaakt.

Neem nou de opvolging van Salomo. God heeft Salomo gezegd, dat zijn opvolger maar één stam zal regeren, de andere tien stammen zullen door een ander worden geregeerd. Dat is Salomo's straf, omdat hij tempels voor de afgoden van zijn buitenlandse vrouwen heeft gebouwd.
Salomo's zoon Rehabeam wordt koning. Maar al snel weet Jerobeam het gezag over tien stammen te krijgen. Rehabeam overweegt Jerobeam te bestrijden, maar ziet daar uiteindelijk vanaf.
Nu heeft Rehabeam weliswaar nog maar één stam, maar die woont wel in het gebied waar de tempel van Salomo staat. Dus bedenkt Jerobeam een list. Hij bouwt niet één maar twee gouden kalveren en maakt zijn volk wijs dat die hen uit Egypte hebben geleid. De priesters die hij aanstelt, zijn vaker niet dan wel van de stam van de Levieten, ook al niet overeenkomstig Gods geboden.
En dat is dus de opvolger die God heeft aangewezen.
Maar God straft hem ook. Hij laat hem berichten, dat al zijn mannelijke nakomelingen niet lang zullen leven. Alleen het kind wat zeer binnenkort zal sterven, zal nog een graf krijgen, de anderen zullen worden verscheurd door honden of vogels. Geen prettig vooruitzicht. Toch staat er, dat na de dood van Jerobeam zijn zoon Nadab hem opvolgt. Voor hoelang, denk je als lezer.

Aan de andere kant: bij Rehabeam is het niet veel beter. Ook daar is afgoderij. En God laat toe dat de koning van Egypte het huis van God en het huis van Rehabeam plundert.


zaterdag 11 april 2015

Een gelukkige tijd

De intocht van de Ark in Jeruzalem is één groot feest. Meer dan tweeduizend jaar later merk je dat nog aan de beschrijving.
En het land is rijk, heel rijk. Salomo is niet de enige die rijk is, ook zijn onderdanen profiteren mee. In I Koningen 10:27 staat:
En de koning maakte het zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen die in menigte in de Laagte groeien.
En de paardenhandelaars verdienden ook flink aan de paarden die ze leverden aan koning Salomo. En aan de koningen van de buurlanden.

En dan gaat het mis. Precies op het punt waarvan God jaren geleden had gezegd, doe dat nou niet, precies daarmee zondigt Salomo. Hij heeft veel vrouwen, ook veel buitenlandse vrouwen. Hij bouwt voor hun goden tempels. Dat wil God niet, dus zal Salomo gestraft worden.
Hij verliest zijn koningschap niet. Maar er wordt hem wel voorspeld dat zijn zoon maar weinig zal erven: één stam zal hem overblijven van de twaalf.
En dan worden ons de tegenstanders voorgesteld: Hadad, één van de weinige Edomieten die overgebleven is nadat Joab en zijn mannen in Edom huisgehouden hebben en Jerobeam, een dienaar van Salomo die door de profeet Ahia is opgestookt.

En dan komen de volgende intrigerende regels:
Het overige van de geschiedenis van Salomo ..., zijn die niet beschreven in het boek der geschiedenis van Salomo?
 Gaat het hier om een niet-Bijbels boek? Of om het boek Spreuken?




vrijdag 10 april 2015

Handen en hoofd

Ik merkte het al eerder, toen ik Exodus las: de Bijbel gaat niet alleen over koningen en profeten, nee, de Bijbel gaat ook over ambachtslui. Niet alleen het hoofd is belangrijk, ook de handen.
En zo wordt in Koningen I, 7 liefdevol beschreven hoe Hiram uit Tyrus, 'zoon van een weduwe' alle brons- en koperwerk voor de tempel van Salomo maakt. Wat hij maakt, hoe groot het allemaal is, waarvan het vlechtwerk wordt gemaakt, het aantal van het één en ander. Dat hij runderen maakt, en bekkens en zelfs de zee. De zee!

Er bevangt me een grote eerbied als ik dit lees. Dat iemand dit allemaal kan. Dat hij dit allemaal doet. Dat hij aan zoiets moois, zoiets machtigs mag werken.
Volkomen terecht, dat we meer dan twee eeuwen later zijn naam nog weten. Hiram van Tyrus.

Even slaat de verwarring toe: 'Ook maakte Salomo al de voorwerpen in het huis des Heren,' staat er in vers 48. Maar, de NBV stelt me gerust: 'liet Salomo allerlei voorwerpen maken'.
Ik dacht al, was Salomo behalve een wijs man ook nog een goede ambachtsman?

En dan, dan staat de tempel er. Gebouwd van cederhout. Spiksplinternieuw. Met brons, en koper, en goud in het interieur. En wat doet Salomo?

Hij brengt de geheiligde voorwerpen van zijn vader David erin.

donderdag 9 april 2015

When she was good

Jaren geleden las ik 'When she was good' van Philip Roth. Lucy komt daarin voor. Ze heeft een vreselijke huisbazin. Lucy is en blijft gedwee.
Totdat zij en haar man gaan verhuizen.
Dan komt er een zin die (ongeveer) zo luidt:
Terwijl Lucy haar huisbazin op de stoep vertelde wat ze werkelijk van haar dacht ...
Ik ben zelf ook zo'n sneaky type, dus ik begreep Lucy helemaal (dit blog gaat niet over hoe geweldig ik al dan niet ben, het gaat over mijn opvattingen over zaken).
Mijn broer Theo keek er toch wat anders tegenaan: ze had maar eerder in opstand moeten komen tegen die vrouw.

Vanavond moest ik aan 'When she was good' denken, toen ik Koningen las. Het boek begint mooi. David is een oude man. Zo oud, dat hij het altijd koud heeft en ze een jong meisje voor hem regelen, dat maar lekker tegen hem aan moet gaan liggen. Dan wordt hij wel warm. En dan staat er ook nog, dat hij geen gemeenschap met haar had.
Voor de lezer is het duidelijk: hij heeft afgedaan. Hij kan alleen nog maar mummelen.

Totdat Salomo op de troon zit. David heeft hem daar zelf op geplaatst. Hij voelt zijn einde naderen en geeft nog een paar laatste raadgevingen.
Joab, die heeft mensen gedood die hij niet had mogen doden. Joab mag niet rustig sterven.
De zonen van Barzillai, daar moet hij goed voor zijn, want die hebben hem geholpen toen David op de vlucht was voor zijn zoon Absalom.
Die man die David vervloekte, toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom: '[gij] weet wel, wat gij hem doen moet om zijn grijze haar met bloed in het dodenrijk te doen nederdalen'.

Ik zie Lucy weer voor me, kind op de heup, nog een laatste uithaal naar de hospita, voordat ze voorgoed uit elkaars leven verdwijnen.

woensdag 8 april 2015

Poëzie en helden

Mooie woorden in Davids laatste woorden (Samuël II 23:1-7):
'Hij is als het morgenlicht bij het opgaan der zon"

Poëzie in de Bijbel. Mooi.

Dan komt het stuk over Davids helden. Stuk voor stuk krijgslui, stoere types die duizenden over de kling jagen.
Onder Davids helden vinden we geen vrouwen, geen bespelers van muziekinstrumenten, geen profeten. Zijn leven is getekend door strijd, en in zijn keuze van helden wordt dat weerspiegeld.

Vervolgens komt er een stuk over de volkstelling. Ik heb het nog even nagekeken in mijn facebookgroep "De Bijbel Uitdaging 2015!" Maar ook daar weet Jochem niet, waarom een volkstelling een zonde zou zijn. Feit is, dat David er spijt van heeft. En God vraagt hem te straffen.
Dan wordt het bizar: De profeet Gad komt en legt David drie keuzes voor: Zeven jaar hongersnood in het land, drie maanden vluchten of drie dagen pest over het land. Allemaal keuzes, waar je niet blij van wordt. David kan niet kiezen en God kiest: drie dagen pest. De engel Gods strekt zijn hand uit over het land. En velen sterven. Als de engel bij Jeruzalem komt, maakt God er een einde aan. Hij schaamt zich, dat hij zich zo heeft laten gaan.
Daaroverheen komen de woorden van David: ik heb gezondigd, maar wat hebben die arme mensen ermee te maken? Had mij en mijn familie in het verderf gestort, niet mijn hele land.

Maar het mooiste van alles blijft voor mij in de stukken van vanavond: God die zich schaamt.

dinsdag 7 april 2015

Namen, namen, namen

Het begint me weer te duizelen. Al die namen.
David ken ik natuurlijk. En Joab.
Maar nu wordt ook Amasa genoemd. En David zegt: 'Zijt ge niet mijn eigen vlees en bloed?' Ik zie zijn naam niet staan bij 'Zonen van David' in II Samuël 3:1-5.
Maar dan blijkt het ook niet zo heel erg te zijn, dat ik het niet weet, want al spoedig wordt Amasa gedood. David had hem er op uit gestuurd om de mannen van Juda samen te roepen. Hij kreeg er drie dagen voor om terug te komen. Als Amasa niet terugkomt, stuurt David Joab. Joab komt Amasa tegen, en doodt hem meteen.
Ik heb het gevoel dat Joab nogal snel klaar is met mensen. Hij doodt ze nogal gauw.

Voor het grotere goed levert David de Gibeonieten zeven mannen uit van het huis van Saul: Saul had dat volk een eed gezworen, maar was die niet nagekomen. Het ophangen van de zeven mannen was een genoegdoening van Davids kant. En het werkt: God is David weer welgezind.
David haalt de beenderen van de omgebrachte mannen weer terug naar Jeruzalem en laat ze in eigen land begraven.
Opnieuw lezen we over een nieuwe strijd tegen de Filistijnen. Opnieuw weet David hen te verslaan.

En hij heft een danklied aan voor God.

maandag 6 april 2015

Vader en zoon - vijand en vriend

David heeft Absalom eindelijk weer ontmoet, twee jaar nadat hij hem heeft laten terugkeren naar Jeruzalem. Maar Absalom kan het zijn vader kennelijk niet vergeven, dat hij zo lang niets van zich heeft laten horen.
Net zoals na de verkrachting van zijn zus Tamar, bereidt Absalom zijn opstand zorgvuldig voor.

Twee jaar lang staat hij langs de kant van de weg bij Jeruzalem, en spreekt ieder aan die kennelijk naar zijn vader gaat om hem recht te laten spreken. Ik kan het beter, beweert hij telkens. En, Van mijn vader moet je niet teveel verwachten.
Het werkt. Veel mannen raken op de hand van Absalom.  En als Absalom ze oproept, komen ze, om tegen hun oude koning te strijden.
Tot mijn verrassing gaat David er meteen vandoor, als Absalom komt. Vrouwen, kinderen: ze gaan allemaal mee, behalve tien bijvrouwen die op het paleis moeten passen. Zodra Absalom het paleis heeft bezet, eigent hij zich ook deze vrouwen toe.
Nou geeft David zich ook weer niet meteen gewonnen. Hij vlucht dan wel, maar hij neemt ook zijn maatregelen. Er zijn mensen die hem doorgeven wat er gebeurt.
Als hij weet dat Absalom zelf meevecht, drukt hij zijn mannen op het hart hem niets te doen. Absalom moet worden gevangen, verder niets. Absalom neemt zichzelf gevangen: de mooie jongen komt met zijn haar vast te zitten.
Dan komt Joab. Tegen de instructies in, doodt hij Absalom. En als David dan treurt om de man, die toch zijn zoon was, voegt hij hem toe, dat hij op moet houden met treuren. Hij moet de mensen dankbaar zijn, die voor hem hebben gevochten.

Voor de tweede maal luistert Joab niet naar David, maar doodt hij de vijand, in plaats van hem met rust te laten.

zondag 5 april 2015

Een zware straf - voor de verkeerde

De profeet Nathan komt met een verhaal bij David. David denkt, dat het verhaal waar is en ontsteekt in woede. De rijke man die het enige ooilam van de arme man heeft laten bereiden voor zijn eigen gasten, moet ter dood gebracht worden. En de waarde van het gestolen lam moet viervoudig worden vergoed.

U bent die rijke man, zegt Nathan. U had genoeg, genoeg vrouwen ook. En u nam de enige vrouw van een arme man af. U zult niet gedood worden, maar wel heel zwaar gestraft.

Dan krijgt Bathséba, de vrouw van David, die eerst met Uriah was getrouwd, een zoon. De zoon is ziek, zwaar ziek. David doet alle mogelijke moeite het onheil af te wenden. Tevergeefs. Het kind sterft. Een straf van God.

Waarom moet daarvoor een kind sterven? Een kind, dat nergens weet van heeft? Een kind, dat nog onschuldig is? Wat heeft dat kind ermee te maken, dat zijn moeder nog met een ander getrouwd was, toen het werd verwekt? En dat zijn vader heel goed wist dat de vrouw met wie hij sliep getrouwd was met een ander?

Ik vind het een afschuwelijke straf, voor de verkeerde.

David heeft nog meer kinderen, die wel leven. Eén van zijn zoons, Amnon, overweldigt zijn halfzuster Tamar, de zus van Absalom. Alledrie zijn het kinderen van David. Absalom zegt tegen zijn zus, dat ze er niets over mag vertellen. Hij neemt haar bij zich thuis op. En broedt op wraak, twee lange jaren lang.
Dan zorgt hij dat zijn broer dronken wordt en laat hem doden door zijn dienaren. De verkrachting is gewroken, maar Absalom heeft daarvoor wel het recht in eigen hand genomen. David denkt even dat al zijn zoons door Absaloms dienaren zijn gedood, maar zijn broer Jonadab zegt: Nee. Absalom heeft alleen Amnon laten doden. En al vanaf dat zijn zus verkracht was, was me duidelijk dat Absalom dit wilde.

Iedereen weet dus, dat Amnon zijn halfzus had verkracht. Volgens de wetten in Leviticus 18 mag een broer niet met zijn zus gemeenschap hebben. En het begrip zus strekt zich ook uit tot halfzus: dochter van uw vader of dochter van uw moeder. En als het toch gebeurt:
Want ieder die iets van al deze gruwelen doet, - degenen die ze doen, zullen uit het midden van hun volk uitgeroeid worden (Leviticus 18: 29).
En, buiten Absalom om, is niemand van plan om er iets aan te doen.

Waarom niet?

zaterdag 4 april 2015

De verschillende kanten van David

In Samuël II, hoofdstukken 8-11 komen we in korte tijd verschillende kanten van David tegen.
Eerst de vele overwinningen die hij behaalt, en de doden die hij daarbij maakt. Zijn rijk wordt zo groot, dat hij niet meer hele gebieden inneemt, 'alleen maar' strategische punten. En het rijk wordt zo groot, dat hij ambtenaren aanstelt om te regeren.
Verrassend overigens, dat Davids zonen priester waren. Waren zij dan Levieten? Nee toch?

Dan komt Davids vriendelijke en eerbare kant. David gaat op zoek naar nakomelingen van Saul en vindt er uiteindelijk één: een kleinzoon, zoon van Jonathan, Mefiboseth. Mefiboseth is verlamd geraakt aan beide voeten, toen zijn voedster met hem wegvluchtte. David zorgt, dat Mefiboseth zijn bezittingen terugkrijgt. En hij laat hem regelmatig bij zich eten, alsof hij zijn eigen zoon was. Tenslotte heeft David in Samuël 1 plechtig aan Saul beloofd, dat hij zijn familie niet zal uitroeien.

Weer komt er oorlog, zij het dat die deze keer door een misverstand ontstaan lijkt te zijn: David zendt zijn dienaren naar Hanun, van de Ammonieten, om zijn deelneming te betuigen aan het overlijden van zijn vader, de koning Nahas. Maar de adviseurs van Hanun vermoeden een valstrik en zetten de dienaren enorm voor schut. De Ammonieten zijn bang voor de wraak van David, en besluiten zelf de aanval in te zetten. Davids mannen blijken sterker, ondanks de legers van de volkeren die door de Ammonieten te hulp zijn geroepen.

En tenslotte David, de man van vleselijke lusten, zoals dat zo mooi heet. Hij ziet een mooie vrouw, Bathséba, laat haar bij zich komen en slaapt met haar. Zodra hij van haar hoort, dat ze zwanger is, roept hij haar echtgenoot, Uriah, terug. In de hoop dat die ook met zijn vrouw slaapt en zal denken dat het kind van hem is.
Davids plan mislukt: de echtgenoot wil niet bij zijn vrouw slapen, omdat hij dat oneerlijk vindt tegenover zijn makkers.

Dan komt David, de strateeg, de bedrieger tevoorschijn. Hij zorgt dat Uriah in het heetst van de strijd wordt geplaatst. En daar overlijdt hij. David neemt vervolgens Bathséba als echtgenote.

De gevolgen worden in het volgende hoofdstuk zichtbaar.

vrijdag 3 april 2015

David als deemoedig man

Vandaag Samuël II, hoofdstuk 4 tot 7 gelezen.

David danst voor God. Eén van zijn vrouwen, de dochter van Saul, die toch lang geleden met hem huwde omdat ze gek op hem was, vindt het maar niks. Hij stelt zich aan, vindt ze, hij staat te kijk. Hij gedraagt zich niet koninklijk genoeg.
Als ze dat aan David duidelijk probeert te maken, is hij het niet met haar eens. Voor God mag hij zich zo 'laag' maken als hij wil, vindt hij.
Kennelijk vindt God dat ook, want ze blijft kinderloos tot haar dood ...

Later overweegt David een ander huis te bouwen voor zichzelf, en een echt huis voor de Ark.
Dat vindt God nou weer niet nodig. Tenminste, nog niet. Later, als een zoon van David koning zal zijn, dan mag die een huis bouwen. De profeet Nathan geeft het allemaal door.

David is ... ja, wat is hij eigenlijk? Ontzet? Nee. Vol ontzag eerder. Dat God hem nu al vertelt dat een zoon van hem hem op zal volgen. Dat God al zo ver in de toekomst kijkt.
David gaat de tent van de Ark binnen en praat daar tegen God. Mooi, vind ik dat. David dankt God, Hij haalt op, wat God voor hem gedaan heeft. Hij prijst zich gelukkig deze God te hebben. En hij memoreert nog even wat God hem beloofd heeft.
God mocht het eens vergeten. :)

donderdag 2 april 2015

Verschillende schrijvers

Er was al gewaarschuwd in de Leeshulp voor deze week: Het boek Samuël is door verschillende schrijvers geschreven. En dat merk je ook.
Want waar aan het einde van Samuël 1 zich in zijn eigen zwaard stort, om niet door de Filistijnen gedood te worden, en waar in datzelfde hoofdstuk de drie zoons van Saul omkomen, komt in het eerste hoofdstuk van Samuël 2 een Amalekiet die David vertelt dat hij Saul op bevel van Saul heeft gedood. Als 'dank' laat David de jongeman doden, want hij heeft de gezalfde van God gedood. Fijn.
En waar David Saul in Samuël 1 belooft, dat hij zijn familie niets zal doen, breekt er in Samuël 2 oorlog uit tussen Saul en een zoon van Saul, Isboseth, die nu koning is geworden.

Even, heel even, komt er rust in de strijd. Abner, legeroverste bij Sauls zoon en adviseur van die koning, doodt tegen zijn zin Asaël. Asaëls broers, Joab en Abisaï, achtervolgen hem om wraak te nemen. Dan keert Abner zich om en zegt: moeten we nu altijd blijven vechten? Had dat eerder gezegd, antwoordt Joab, dan waren we vanochtend al teruggegaan. En Joab keert terug met zijn krijgsvolk. Die dag wordt er niet meer gevochten.
Maar later, als Abner boos is op zijn koning, overloopt naar David en met hem gaat beraadslagen, laait de woede bij Joab op. Als hij hoort dat David de man heeft laten gaan, vaart hij tegen hem uit. En, zonder dat David dat weet, gaat hij Abner achterna en doodt hem.
Een andere schrijver? Of een verandering van gedachten?
David hoort van de dood van Abner en verwijt het Joab. Hij maakt het volk ook duidelijk, dat hij de opdracht niet gegeven heeft.

Maar je weet al: de strijd zal doorgaan.

woensdag 1 april 2015

David op de vlucht

David heeft tot twee keer toe Saul gespaard. Maar hij is er niet meer zo zeker van, dat Saul ook hem zal sparen. Dus trekt hij naar het land van de aartsvijand, het land van de Filistijnen. En inderdaad, daar zoekt Saul hem niet.
David krijgt een staf cadeau van de koning daar. Af en toe voert hij rooftochten uit. Hij doodt daarbij iedereen. Man, vrouw, kind. Zo kunnen ze tenminste David niet verraden. Die zegt tenslotte tegen de koning, dat hij de Israëlieten berooft.

Een heel andere kant van David, een bijzonder onsympathieke kant. Een kant die je maar moeilijk kunt verenigen met de kant van David, de musicus.

Uiteindelijk komt het moment der waarheid, zo lijkt het tenminste: de Filistijnen trekken ten strijde en de koning neemt David mee. Maar dat willen de andere Filistijnen niet. Straks keert hij zich midden in de strijd tegen ons, zeggen ze, laat die man maar thuis. David wordt teruggestuurd, en dat is maar goed ook. Want een ander volk heeft van de afwezigheid van David en zijn mannen geprofiteerd door zijn stad aan te vallen en leeg te roven. Have en goed, mensen en vee, allemaal worden ze meegenomen. David gaat ze achterna en richt, zoals wel vaker in de Bijbel gebeurt, een ware slachting aan. Van de vroege ochtend tot de late avond.

Ondertussen zijn de Filistijnen aan de winnende hand in het vaderland van David. Saul wordt zo wanhopig dat hij zijn eigen besluiten over het verjagen van waarzeggers negeert en op zoek gaat naar een waarzegster. Die roept Samuël voor hem op. En die vertelt Saul, dat God niet meer met hem is. Dat God nu met David is.
Sauls zoons komen om in de strijd, ook Jonathan, de grote vriend van David. David heeft Jonathan gezworen dat hij zijn familie in leven zal laten. Maar de Filistijnen hebben die gelofte niet gedaan. Saul stort zichzelf in het zwaard en zijn zwaarddrager volgen dat voorbeeld.
De Filistijnen zijn uitzinnig van vreugde als ze ontdekken dat ze de koning van de Israëliërs en zijn zoons hebben gedood. De wapenrusting wordt tentoongesteld in de tempels. Ze nemen hun lijken mee en stellen ze tentoon op de muren.

En dan, dan komt er een heel mooi stuk: De inwoners van een Israëlische stad horen wat er gebeurd is met de lijken, al hun krijgslieden gaan op weg, lopen de hele nacht door en halen de lijken van de stadsmuur af. Ze gaan met de lijken terug naar hun stad en verbranden ze daar. Het gebeente begraven ze.

En de laatste zin van Samuël I wordt dan: Toen vastten zij zeven dagen lang.