zaterdag 28 februari 2015

God is groot

Het volk Israël is groot, en het wordt steeds groter. Geen wonder, dat geen enkel land bereid is ze door te laten.Balak, de koning van Moab, zendt boden naar alle kanten. Hij roept Bileam om te komen om het volk Israël te vervloeken. Want hij weet: wat Bileam vervloekt, wordt vervloekt, maar wat Bileam zegent, wordt gezegend.
Bileam zegt tot drie keer toe, dat hij niet kan garanderen dat hij het volk zal vervloeken. Toch dringt Balak aan. Uiteindelijk zegt ook God tegen Bileam, dat hij naar Balak moet gaan.
Dat doet Bileam. Hij laat Balak tot drie keer toe zeven altaren oprichten en daarop zeven stieren en zeven rammen offeren.
En vervolgens zegent hij het volk Israël.
Balak is ontzet. En boos. Dat was niet de bedoeling.

Maar het is te laat. Moab is geen bedreiging meer voor het volk Israël.

Vanwege de vakantie die de Bijbellezers hebben, lees ik nu heel weinig, één à twee hoofdstukken. Volgende week zal ik dan minder hoeven te lezen. Maar door nu te blijven lezen, houd ik de regelmaat in stand. 

vrijdag 27 februari 2015

Oorlogen

Overal waar de Israëlieten komen, staan legers klaar om ze te verjagen. Niet erg vreemd: het is ondertussen een enorm volk geworden. En Mozes mag dan wel beloven, dat zijn volk de 'koninklijke weg' zal bewandelen, dat moet nog maar blijken.
Dus strijdt de koning van Arad tegen de Israëlieten, en neemt er zelfs een aantal gevangen.
Nu komt er een wonderlijke gelofte: het volk zegt tegen God: als u ons helpt van de koning te winnen, zullen wij de steden met de grond gelijk maken. En dat doet God.
Welk belang heeft God erbij, dat ze steden met de grond gelijk maken? Wil hij alle volkeren vernietigen, die niet in hem geloven?

Hierna klagen de Israëlieten weer. God raakt daar zo geërgerd over, dat hij slangen stuurt, die een dodelijke beet hebben. Mozes praat God weer om en God laat Mozes een koperen slang maken. Als de Israëlieten daarnaar kijken, zullen ze in leven blijven.

Ik heb dit stuk eerder gelezen, maar ik weet niet wanneer.

De Israëlieten trekken door, met allerlei omwegen en komen uiteindelijk bij Moab. En daar, daar is eindelijk water. De Israëlieten zijn er zo verrukt over, dat ze er een lied over maken.

Dan komt er weer nieuwe strijd: met de koning van Sihon en tegen Og van Basan.
De koning van Sihon wordt zo volledig overwonnen, dat de Israëlieten in zijn steden kunnen gaan wonen. Ze nemen nog meer steden van de koning in.
Dan komt de koning uit het buurland, Og, in actie. Hij stuurt zijn leger op de Israëlieten af. De Israëlieten verslaan hem verpletterend.


Vanwege de vakantie die de Bijbellezers hebben, lees ik nu heel weinig, één à twee hoofdstukken. Volgende week zal ik dan minder hoeven te lezen. Maar door nu te blijven lezen, houd ik de regelmaat in stand.



donderdag 26 februari 2015

Sterfgevallen in de familie

Na de voorschriften omtrent onreinheid en reinheid wordt kort gemeld, dat Miriam overlijdt in Kades en daar wordt begraven. Niets over de oorzaak van haar dood.
Misschien wel zo logisch: het leven in de woestijn was hard, en je ging er eerder dood dan elders.

Dan komt het verhaal over Mozes die tegen de instructies van God in twee keer met de staf tegen de rots slaat. Ik kan me nog herinneren, hoe het ons op school werd uitgelegd: Mozes vertrouwde God niet helemaal en dacht: ik zal voor alle zekerheid maar twee keer slaan. Dat was het, een kwestie van vertrouwen. En omdat Mozes God niet genoeg vertrouwde, mocht hij van God niet Kanaän in. Ik vond het als kind al een heel harde straf.

Dan komt de volgende tegenslag: Mozes wil met zijn volk door Edom trekken, maar Edom kijkt wel uit. Wat zullen die mensen allemaal niet aanrichten? Het zijn er veel te veel.
Mozes biedt aan, ervoor te betalen, maar ook dat wil Edom niet. Nee blijft nee. Dus moeten de Israëlieten een zeer grote omweg maken.

En dan, dan heeft God genoeg van Aäron. Hij sprak bijna altijd via Mozes tot Aäron, Aäron heeft het Gouden Kalf gebouwd; hij lijkt het nooit te hebben kunnen verkroppen dat God zijn twee zoons heeft gedood (mijn interpretatie) en dan staat Aäron er ook nog eens bij als Mozes één keer te vaak op de rots slaat. Kennelijk had Aäron Mozes tegen moeten houden. Maar kon hij dat wel? Zou Mozes hem niet te snel zijn afgeweest? Er staat niets over in de Bijbel.
Voor God is het genoeg.
Als ze bij de berg Hor zijn, vertelt God, dat Aäron hier zal sterven, omdat hij niet heeft gehandeld bij de rots. Samen met zijn zoon Eleazar moet Aäron de berg Hor beklimmen. Aäron trekt zijn kleren uit. Mozes kleedt met de kleren van Aäron diens zoon aan. Dan sterft Aäron.
Dan gaan Mozes en Aärons zoon Eleazar de berg af. Het volk merkt, dat Aäron er niet bij is.

En beweent hem dertig dagen lang.

woensdag 25 februari 2015

De bloeiende staf van Aäron

Een originele manier om het pleit te beslechten: God laat Mozes aan iedere stam één staf van hun vorsten vragen. Daar moet Mozes dan de naam van de eigenaar op schrijven. Niet op de staf van de stam van Levi. Daarop moet de naam van Aäron geschreven worden.
Alle staven moeten in de tent der samenkomst gelegd worden.
Als Mozes de volgende dag terugkomt, bloeit er één staf: de staf van Aäron.
En, had God gezegd, hij zal de man kiezen van wie de staf bloeit. Als dat duidelijk is, hoeven de Israëlieten ook niet meer te morren: God heeft gesproken, klaar.
Wat ik zo mooi vind is, dat God iets doods, een houten staf, weer levend maakt: de stad krijgt bloesems, bloemen en zelfs amandelen.

Wat me ook opvalt: daarna spreekt God voor het eerst rechtstreeks tot Aäron. Hij legt Aäron zelf uit, hoe hij, zijn zoons en de Levieten hun inkomsten zullen verkrijgen. Eerder deed hij dat via Mozes.



Vanwege de vakantie die de Bijbellezers hebben, lees ik nu heel weinig, één à twee hoofdstukken per dag. Volgende week zal ik dan minder hoeven te lezen. Maar door nu te blijven lezen, houd ik de regelmaat in stand.

dinsdag 24 februari 2015

Afschuw

Een afschuwelijk hoofdstuk vandaag in Numeri.
Een hele groep Levieten komt in opstand tegen Mozes en Aäron: ze vinden, dat die twee zich belangrijker voordoen dan ze zijn. Ze zouden even belangrijk, even heilig,  zijn als de rest van het volk.
Mozes en Aäron werpen zich vol afschuw op de grond.
Dan staat Mozes op. Kom morgen maar naar de tent van samenkomst, zegt hij tot de aanvoerder van de opstandelingen, neem je vuurpannen mee met reukwerk erop. Dan zullen we wel eens zien, wie God heilig vindt.
De mannen komen. God is er klaar voor.
Ga even opzij, zegt hij tegen Mozes en Aäron, dan kan ik die groep in één keer doden.
Mozes en Aäron werpen zich meteen op de grond en zeggen: doe dat niet. Die opstandelingen zijn u ontrouw, niet de rest van het volk.
Zoals gewoonlijk neemt God aan wat Mozes zegt en zegt dat het volk uit de buurt moet gaan van de leiders van de opstandelingen. Dat doet het volk. De leiders van de opstandelingen komen hun tenten uit, met hun vrouwen, kinderen en vee.
En wat doet God? Hij doodt ze. Allemaal. Niet alleen de leiders van de opstandelingen, maar ook hun vrouwen, kinderen en vee.
De vrouwen zouden misschien wel de mannen kunnen hebben opgestookt. Maar de kinderen? Wat hebben die ermee te maken? En het vee?

Afschuwelijk.
'Ik hoef Hem niet,' zei mijn vriend tegen me.
En voor één keer geef ik hem gelijk.

Wat is dat voor een God, die massaal onschuldigen doodt. Die telkens gereed staat om het hele volk te doden.
Die de twee zoons van Aäron doodt, omdat ze de verkeerde pannen hebben gebruikt?

Ik word er naar van.


Vanwege de vakantie die de Bijbellezers hebben, lees ik nu heel weinig, één à twee hoofdstukken. Volgende week zal ik dan minder hoeven te lezen. Maar door nu te blijven lezen, houd ik de regelmaat in stand.

maandag 23 februari 2015

Offers, zonden, en offers

God treft voorbereidingen voor wanneer het volk in het beloofde land zal komen: hij vertelt Mozes nog een keer, hoe en wanneer er offers moeten worden gebracht.
Dan heeft hij het nog een keer over de onopzettelijke zonde. Ook daarvoor moet worden geofferd, maar dan wordt het ook gegeven.

Ik blijf me afvragen, waarom de twee zoons van Aäron dan gedood zijn. Het leek er toch heel sterk op, dat hun zonde onopzettelijk was?

Vervolgens wordt er flink afgerekend met een Sabbatsschender, een man die op de Sabbat in de woestijn hout sprokkelde: hij wordt door Mozes veroordeeld en door allen gestenigd.
Een heftige straf.

En tenslotte wil God nog steeds voorkomen, dat Zijn volk andere goden aanbidt dan Hem. Hij draagt de Joden dan ook via Mozes op gedenkkwasten aan hun kleren te maken. Zo weten zij, waar ze zich aan moeten houden.


Vanwege de vakantie die de Bijbellezers hebben, lees ik nu heel weinig, één à twee hoofdstukken. Volgende week zal ik dan minder hoeven te lezen. Maar door nu te blijven lezen, houd ik de regelmaat in stand.

zondag 22 februari 2015

Kanaän

Het is twee jaar na de vlucht uit Egypte. Het volk nadert het land waar het - opnieuw! - wil gaan wonen: Kanaän. Mozes stuurt verspieders op het land af.
De verspieders kijken goed rond, en komen na veertig dagen terug. Ze hebben een prachtige druiventros bij zich, om te laten zien hoe vruchtbaar het land is. Ze waarschuwen ook: de volkeren die er wonen, zijn sterk. Het zal moeilijk zijn ze te verslaan. Volgens veel van de verspieders zal het zelfs onmogelijk zijn. Ze spreken over reuzen, die er zouden wonen.
En dan begint het gemor van voren af aan: Waren we maar in Egypte gebleven, waarom zijn we daar niet doodgegaan? Of waarom zijn we niet hier in de woestijn doodgegaan? Weet je wat, we gaan wel terug naar Egypte. We kiezen ons wel een nieuwe leider.
Mozes en Aäron zijn zo ontzet, dat ze zich voor het volk op de knieën werpen. De paar verspieders die denken dat Kanaän veroverd kan worden, scheuren hun kleren.
En God! God wordt weer boos.
Ik maak ze wel allemaal dood, zegt hij tegen Mozes. Alleen jouw nageslacht, dat zal ik overlaten.
Maar Mozes zegt: als u dat doet, zullen de Egyptenaren hard lachen. Ze zullen dan zeggen, dat u het niet voor elkaar hebt gekregen om uw volk naar Kanaän te leiden.
God besluit het anders te doen: hij zal het volk wel straffen, maar het niet doden. Tenminste: al degenen die nu hebben gezegd dat ze beter dood konden zijn in de woestijn, zullen uiteindelijk in de woestijn sterven. Zij zullen Kanaän niet binnen trekken. Hun kinderen wel. En de verspieders, die Mozes en Aäron steunden, die zullen ook in Kanaän komen.
En zo gebeurt het.

Wat me telkens weer opvalt, is de verhouding tussen Mozes en God.
God heeft heel wat te stellen met Zijn volk, hoor je telkens. Maar als ik dit zo lees, denk ik, dat Mozes ook heel wat te stellen heeft met God!

zaterdag 21 februari 2015

Boos

Vandaag heb ik moeten lachen om mijn Bijbelhoofdstukken uit Numeri.
Terwijl je zou denken, dat dat nergens voor nodig is.
Want God is boos. En niet zo'n beetje ook. Zit zijn volk weer te morren. Zijn ze weer eens ontevreden. Hij wordt het spuugzat. Hij straft het volk.
En nu is Mozes het spuugzat. Waarom stelt u mij verantwoordelijk voor het hele volk? Heb ik het soms gebaard? Ze zitten de hele dag te jammeren om vlees. Ik kan het niet alleen! Het is te zwaar! Als u wilt, dat ik zo doorga, kunt u me maar beter doden, want dit kan ik niet aan.
God begrijpt dat wel. Hij draagt Mozes op de zeventig oudste mannen van het volk, die ook al leiders zijn, naar de tent der samenkomst te brengen. Daar zal hij met allen spreken. En dan kunnen zij een deel van Mozes' last overnemen. Maar, dat mag Mozes niet tegen het volk zeggen. Hij moet zeggen: jullie wilden toch zo nodig vlees? Nou, dan krijg je vlees. Niet één dag, niet twee, nee, een hele maand, totdat het je neus uitkomt!
Kijk, daar komt de uitdrukking dus vandaan. Het is een Bijbelse uitdrukking, van lang, heel lang geleden.
Maar goed, Mozes gelooft God niet. Zoveel schapen hebben ze toch niet? Zoveel runderen toch ook niet? En als het vis zou zijn: nou, dan zul je alle zeeën moeten leegvissen om zijn volk genoeg vlees te kunnen eten.
Wacht nou maar af, zegt God.
Mooi, die twee boze 'mannen', die als kemphanen tegenover elkaar staan. 
Mozes gaat naar het volk, zegt het wat God hem heeft opgedragen te zeggen, en verzamelt de zeventig mannen. Zodra die Gods geest op zich voelen rusten, profeteren ze, daarna niet meer. Maar dan blijkt, dat niet alle zeventig mannen zijn gekomen. Twee zijn in de legerplaats gebleven. En ook zij profeteren. Jozua, van jongs af aan Mozes' dienaar, hoort ervan. 'Belet het hun!' vraagt hij aan Mozes. Maar nee, Mozes zegt dat hij zou willen dat het hele volk profeteerde. En loopt dan met de zeventig (of achtenzestig??) man weg naar een andere plek.
En dan komt het vlees. Kwakkels. De kleinste hoendervogels van Europa, vertelt Wikipedia. De enige hoendervogels (sorry, 't is West-Vlaams, ik weet niet wat hoendervogels zijn) die trekvogels zijn. Verwant aan de fazanten. En die storten neer. Kwakkel aan kwakkel, twee lagen dik.
En wat doen de Israëliërs? Die vieren feest. Ze verzamelen de vogels en proppen ze in hun mond. Ze nemen niet eens de moeite te kauwen.
En weer wordt God boos. Zo boos, dat hij talloze van die gulzigaards doodt.
En nog is Gods boosheid niet afgelopen.
De gulzigaards zijn begraven, het volk trekt verder, en Mirjam en Aäron mopperen onderling op Mozes. Want Mozes heeft nog een vrouw genomen, een Ethiopische. En dat zint zijn broer en zus niet. Heeft God soms uitsluitend via Mozes gesproken? vragen ze elkaar. Of heeft hij ook door ons gesproken?
Van wat ik tot nog toe gelezen heb ik de neiging om het eerste te geloven, dus dat God uitsluitend via Mozes sprak, maar Miriam en Aäron denken er duidelijk anders over.
God hoort die twee. Hij roept Mozes, Aäron en Miriam naar de tent van samenkomst, en gaat daar tegen ze tekeer. Als Mozes een profeet was geweest, had hij in een droom tot hem gesproken, maar tot Mozes spreekt hij rechtstreeks. En waarom mopperen Mirjam en Aäron dan tegen elkaar over Mozes?
God is zo boos, dat hij Mirjam in één klap melaats maakt.
Dat vindt Mozes weer niks. Hij pleit voor zijn zus, wat ik voor hem vind pleiten.
God zegt: laat haar maar mooi zeven dagen buiten de legerplaats blijven, daarna pas mag ze weer terug.
En zo gebeurt het.
Het is duidelijk: met God valt niet te spotten.

vrijdag 20 februari 2015

Menselijke beweegoffers

Mooi, wanneer de Levieten in Numeri 8:15-22 worden ingewijd, worden ze door Aäron bewogen als beweegoffer. Ze worden geofferd aan God. De hele stam is erbij aanwezig. Dat moet natuurlijk wel, bij zo'n plechtig moment.
Ze hebben een lange dienstplicht, de Levieten: van hun vijfentwintigste tot hun vijftigste jaar hebben ze dienst bij het Tabernakel. Daarna mogen ze wel helpen, maar ze hebben geen verplichte dienst meer. Voor ons zou dit een derde van ons leven zijn, voor de Levieten is het zowat een mensenleven: rond je vijftigste ging je wel dood in die tijd.

In Numeri 9:1-14 herhaalt God nog eens de opdracht het Pascha te vieren. Er komen echter mannen naar Mozes toe, die zeggen: het is wel erg jammer, dat wij geen Pascha kunnen vieren, omdat wij nu onrein zijn. Waarom mag dat niet?
Deze vraag is te moeilijk voor hem, zegt Mozes, hij gaat navraag doen bij God. Die antwoordt, dat die mannen het 'gewone' Pascha niet kunnen vieren, omdat ze onrein zijn. Maar, omdat God wel begrijpt dat de mannen het vervelend vinden een heel jaar te moeten wachten, vóórdat ze weer Pascha kunnen vieren, komt hij met een compromis. Nee, de mannen mogen geen Pascha vieren als ze onrein zijn. Maar, dan mag het wel een maand later. Dan kunnen ze het Pascha vieren, met ongezuurde broden en bittere kruiden. Dat wil niet zeggen, dat iedereen maar dat tweede Pascha moet vieren. Nee, als het enigszins kan, moet het Pascha op de ingestelde tijd worden gevierd. En anders moeten de volksgenoten degenen, die dat niet hebben gedaan en het wel konden vieren, verstoten.
Een wraakzuchtige God, opnieuw.

Maar gelukkig is er ook die andere kant van God, de trouwe kant.
In Numeri 9:15-23 lees ik weer over de wolk- en vuurkolom. Die worden voor het eerst genoemd in Exodus. Daar is de wolkkolom er altijd overdag, en de vuurkolom is er altijd 's nachts. Ik herinnerde me iets en heb het nagekeken. En inderdaad, in de preek bij de uitvaart van mijn vader, begin 2014, zei de pastor over hem:
Zijn lange leven lang hield hij zich vast aan zijn God. Hij wist zich veilig, overdag vergezeld door een wolkkolom en 's nachts door een vuurzuil.
Mooi, woorden zo lang geleden geschreven, die voor mijn vader nog steeds golden.

donderdag 19 februari 2015

Offers en voorschriften

En dan is het Tabernakel klaar. Alles is gereedgemaakt. Alles is gezegend. God heeft Mozes uitgelegd welke offers moeten worden gebracht. Wanneer offers moeten worden gebracht. Hoe de offers moeten worden gebracht.
Interessant overigens: Aäron is de priester, maar God blijft alles aan Mozes uitleggen. Mozes, dat is de man die hij in de woestijn heeft geroepen. De man die hij tot twee keer de Stenen Tafelen met de Tien Geboden heeft gegeven. De man die hij alle wetten heeft uitgelegd. En ook de man die hem heeft uitgelegd hoe het Tabernakel moet worden gebouwd, wie dat voor hem moeten doen, wat voor kleding de priesters moeten dragen. Alles eigenlijk.
Vóór het grote gebeuren hebben we nog meer regels en voorschriften kunnen lezen. Over het wegsturen van de onreinen. Over de vergoeding van schuld. En, een heel interessante: de wet op de jaloersheid. Als een man jaloers is, als hij denkt dat ze met iemand anders slaapt dan met hem, dan mag hij haar meenemen naar de priester. De priester geeft haar dan de kans te bekennen dat ze vreemdgaat. Of te verklaren dat ze altijd haar man trouw is gebleven.
Maar hoe zit het met de man? Kan de vrouw niet jaloers zijn? Mag een man wel slapen met een ander dan zijn vrouw, of zijn bijvrouw, of zijn tweede vrouw of ... Als ik de laatste zin zo lees, zou je kunnen denken dat hij misschien minder reden heeft om vreemd te gaan dan zijn vrouw: hij kan al met zoveel vrouwen slapen. Maar Juda slaapt toch ook met Tamar, in de veronderstelling dat zij een prostituee is. Terwijl Juda toch ook meerdere vrouwen heeft.
Maar over de jaloezie van de kant van de vrouw zegt de Bijbel niets. Is dat omdat de man vreemd mag gaan? Of mag een vrouw haar man niet aanklagen?
Een zware straf overigens voor de vrouw, als ze wel met een andere man dan haar eigen echtgenoot heeft geslapen. Ze zal dan 'bitter water' moeten drinken, water met stof van de vloer van het tabernakel. En haar buik zal opzwellen, maar niet van een zwangerschap. Ik meen me overigens te herinneren, dat ze in een wet van Leviticus ter daad zou worden gebracht, samen met de man met wie ze het overspel heeft gepleegd. Dus de straf wordt al iets minder zwaar.
Maar ja, hoe zwaar is een straf niet als je je leven lang niet meer zwanger kunt worden. Als je niet meer kunt doen, wat vrouwen uit die tijd als hun grootste taak zagen: kinderen baren.
En de echtgenoot mag vrolijk rondspelen.
Ik zei het vroeger al tegen mijn zoons: 'Maar het leven is ook niet eerlijk.'
Dat wordt hier wel bewezen.

woensdag 18 februari 2015

Het Israëlische leger

Ik heb het nageteld. En het klopte. Het Israëlische leger bestond in de tijd van de tocht door de woestijn echt uit zeshonderddrieduizend vijfhonderd vijftig mannen boven de twintig jaar. Meer dan de helft van Amsterdam. In de tijd van Mozes.
Waarom geloof ik dat niet?

Er is een verhaal over Ursula en haar veertigduizend maagden. Dat vond men later ook wel wat veel. Wat bleek: er was een leesfout gemaakt, en het ging niet om veertuigduizend maagden, maar om veertig.
Als ik het getal van het leger deel door duizend, krijg ik maar 604 mannen. Dat lijkt me wel wat weinig. Zesduizend zesendertig, dat lijkt me wat waarschijnlijker.

Hoewel, mijn vriend wijst me erop, dat de Egyptenaren onrustig werden van het grote kindertal van de Israëlieten. Als je ziet hoeveel mannen er na meer dan een jaar nog in de woestijn waren, zou het wel eens zo kunnen zijn geweest, dat die mannen meer dan de helft van de bevolking van Egypte uitmaakten. Geen wonder dat de Egyptenaren de Israëlieten niet kwijt wilden: zonder hen zou de economie wel eens kunnen instorten.

Uitentreuren wordt het in Numeri beschreven: die stam heeft zoveel volwassen mannen, die stam zoveel ... een hele lijst volgt. En dan komt dus het eindgetal, dat ik heb nagerekend: Zeshonderddrieduizend vijfhonderd vijftig. Een groot getal. Zo groot, dat het in het volgende hoofdstuk nog eens wordt herhaald. Zodat we het getal maar goed zien.
En dan zijn de Levieten niet eens meegerekend. Want zij moeten het tabernakel redden. Zij hoeven niet te vechten, tenzij om iemand te doden die onbevoegd naar de tent van het tabernakel komt.

God zegt, dat hij bewust niet de eerstgeborenen neemt, voor de priesterdiensten aan hem. Want, zegt hij, die eerstgeborenen zijn al van mij. Sinds de plagen van Egypte.

Als de getallen van het Israëlische leger minstens twee keer zijn genoemd, krijgen we uitgebreid te horen wie waar legerde: ten westen van, ten oosten van, ten noorden van en ten zuiden van de tent van samenkomst. En de Levieten legeren nog dichterbij de tent van samenkomst: zij zijn degenen die het tabernakel mee moeten nemen.

Uitgebreid wordt beschreven wie van welke afstamming wat doet, wanneer het tabernakel moet worden opgebroken. Niets laat God aan het toeval over. En de Levieten mogen niet de tent binnengaan, want dan gaan ze dood. Ook dat nog.

dinsdag 17 februari 2015

Het einde van Leviticus

Vandaag ben ik begonnen met hoofdstuk 24, een hoofdstuk met een raadselachtige titel: 'De kandelaar en de toonbroden'. Nooit van gehoord, toonbroden. Gelukkig legt christipedia het me uit:
Op de tafel lagen twaalf broden. Zij stelden de twaalf stammen van Israël voor. Zij lagen op de gouden tafel tenTOONgesteld. Gods oog rustte dag en nacht op de broden waarop de gouden kandelaar haar licht wierp.
Daarna komt het hoofdstuk 'Straf op Godslastering'. Tegenwoordig noemt het Nederlands Bijbelgenootschap dat heel anders: 'Eén wet voor vreemdelingen en Israëlieten'. En dat is ook wat me opviel toen ik dit hoofdstuk las. Het maakt niet uit wat iemand wel of niet gelooft, als hij of zij zich maar aan de wet houdt. En aangezien de Israëlieten in dit hoofdstuk een goddelijke wet hebben, is godslastering verboden, ongeacht het geloof van degene die de uitspraak doet. En het is een vreselijke straf, die de godslasteraar wacht: hij wordt gestenigd.

Daarna komen er nog meer regels. Uiteraard, we zitten tenslotte nog in Leviticus.
Regels over sabbat, het bebouwen van land, het sabbatsjaar, de heiliging van het vijftigste jaar. Dat hebben wij katholieken ook: het vijftigste jaar is het Jubeljaar. Tenminste, zo had ik het begrepen, maar op Internet wordt gesproken over vijfentwintig jaar. Het is duidelijk, alles gaat tegenwoordig wat sneller.

In Leviticus 25:23-28 staat:
En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij [het cursief is van mij].
Ik ken deze uitspraak wel, maar dan van de Indianen. Ik heb nooit beseft, dat dit ook in de Bijbel wordt gezegd. Wel weet ik dat de kleine christelijke partijen het regelmatig over het rentmeesterschap hebben.

Leviticus 26 is een grimmig hoofdstuk. 'Zegen en vloek' heet het. Als we doen wat God van ons vraagt, zal het ons goed gaan. Ik heb daar vroeger een lied over gezongen: 'Gelukkig is de man, die leven mag met God'. Maar als we dat niet doen... God blijft lang bereid te vergeven, maar totdat de vergeving gevraagd wordt, neemt hij steeds krachtiger maatregelen om de zondaar te doen terugkeren. Maar uiteindelijk spreekt God weer verzoenende woorden: doe nou, wat Ik jullie zeg, en het zal goed komen.

'Lossing bij geloften' heet mijn hoofdstuk 27. De moderne vertaling maakt het begrijpelijk: 'Bepaling omtrent het afkopen van geloften aan de Heer'.

Af en toe in deze vier hoofdstukken (24 t/m 27) komt de cadans weer terug: '(want) Ik ben de Here, uw God.'

En dan komt er voorlopig een einde aan de geboden.

Op naar Numeri.

maandag 16 februari 2015

Cadans

Ik ben er allang achter, dat Leviticus niet mijn favoriete boek uit de Bijbel is. Eerlijk gezegd val ik regelmatig bijna in slaap als ik eruit lees.
Maar het stuk dat ik vanavond las, vond ik mooi. En waarom? Omdat er cadans in voorkomt.
Het gaat om Leviticus 19:1-37, over Levensheiliging.
We zien in een andere vorm de tien geboden voorbij komen. Er wordt gesproken over offers, die niet meer op de derde dag mogen worden gegeten, over de oogst waarbij altijd wat graan moet blijven liggen voor de armen - ook mooi - over het niet begunstigen van de arme en het niet bevoordelen van de rijke. Dat zijn ook mooie stukken, maar daar gaat het me niet om.
Nee, het gaat om de cadans in dit hoofdstuk, het regelmatig terugkerende 'Ik ben de Here,' dan wel, 'Ik ben de Here, uw God.' Die herhaling, die vind ik mooi. Het geeft een cadans aan de zinnen. Je wordt er lichtelijk door betoverd. Je leest, en wacht op het volgende 'Ik ben de Here.' Mooi.

Maar, er is inderdaad meer. 'Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen,' zegt God, 'gij zult de arme niet begunstigen en de rijke niet voortrekken.' Vóór alles moet je eerlijk blijven van God. En het is misschien wel naar voor de arme als er een bepaalde uitspraak wordt gedaan, maar het is wel recht.
Ik vond het verder verrassend te lezen, dat tatoeages verboden zijn: 'Gij zult ... geen tekens in uw huid laten prikken.'
Dan las ik ook nog: 'En wanneer een vreemdeling bij u in uw land vertoeft, zult gij hem niet onderdrukken. ... Gij zult hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte.' Ik heb het eerder gelezen, maar ik blijf die verklaring heel mooi vinden. Het komt enigszins neer op 'Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.'

Dan gaat het verder. Met typisch Leviticus materiaal: de strafwetten. En de verklaring van God, waarom Hij al deze wetten geeft: Hij wil niet, dat Zijn eigen volk zo is als de volkeren die hij verdreven heeft. Tenslotte heeft Hij ze verdreven, omdat ze dingen deden die verkeerd waren in Zijn ogen. En de wetten heeft Hij opgesteld, om ervoor te zorgen, dat Zijn eigen volk die zaken niet doet.
Dat levert mij inderdaad iets meer begrip voor al die wetten op.



zondag 15 februari 2015

Aäron - toch nog andere goden - huwelijks- en kuisheidswetten

Een vreemd stuk tekst: God zegt in Leviticus 1-3 dat Aäron niet te allen tijde in het heiligdom moet komen. Want God verschijnt regelmatig in een wolk boven het verzoendeksel en dan kan Aäron wel eens sterven?
Ik begrijp het niet.
Aäron mag alleen maar het heiligdom binnengaan om te offeren.
Wat doet Aäron nu dan? Gaat hij het heiligdom binnen en treurt hij om zijn twee overleden zoons?
Kan God daar niet meer tegen? Mij wordt het niet duidelijk. Dat kan natuurlijk ook aan het taalgebruik liggen. Ik heb inmiddels in de Facebook gevraagd het mij in de 'Gewone Taal' vertaling te geven.
Vervolgens verschijnt de naam Azazel. Gelukkig kon ik dat vinden op Internet. Er zijn een aantal mogelijkheden, waarvan ikzelf kies voor die van gevallen engel. Zoals wij Lucifer kennen, zeg maar. Die naam verschijnt, omdat Aäron voor de grote verzoendag twee bokken moet nemen. Eén moet meteen geslacht, de ander moet levend de woestijn in gezonden worden. 'door hem voor Azazel de woestijn in te zenden', zo staat het er. Kennelijk heeft die bok nog een kans.
Nadat uitgebreid besproken is, hoe er moet worden geofferd voor de grote verzoendag, trekt God van leer tegen de Israëlieten. Want wat blijkt: ze blijven maar vreemde goden aanbidden. Ze offeren soms aan de veldgoden, terwijl ze aan God zouden moeten offeren. God stelt hen zware maatregelen in het vooruitzicht: ze zullen worden gedood. Geen halve maatregelen dus.
Opnieuw maakt God duidelijk, dat er geen bloed mag worden gegeten. En geen aas. En als iemand toch aas eet, zal hij onrein zijn tot de avond.
Verder komen er uitgebreide huwelijks- en kuisheidswetten.
Je mag geen gemeenschap hebben met je moeder, met je vader, met een andere vrouw van je vader, met een tante of oom van vaders- of moederskant, met je kind of met je kleinkind, met je schoondochter of schoonzoon, met je schoonzus, met de dochter van je vader of moeder. En ook mag je geen bijvrouw hebben die een zus is van je vrouw of bijvrouw. Het gaat nog verder: je mag geen gemeenschap hebben met de vrouw van een ander. En mannen mogen geen gemeenschap hebben met mannen, en geen mens mag gemeenschap hebben met een dier.
Anderen doen dat, de mensen uit Egypte, en de huidige bewoners van Kanaän. Maar de Israëlieten mogen het niet.
Wat de gemeenschap van mannen met mannen betreft: nergens staat, dat een vrouw geen gemeenschap mag hebben met een vrouw. Mijn broer heeft me dat vroeger uitgelegd: mensen kunnen zich vaak niet voorstellen dat vrouwen een seksueel leven kunnen hebben zonder een man, dus hoefde het niet te worden genoemd. Tja.


zaterdag 14 februari 2015

Aärons zonen - nog meer wetten - melaatsheid

Heftige taferelen vandaag.
Aäron en zijn zonen worden priesters. Aäron doet aanvankelijk al het werk, en zijn zonen reiken hem telkens het bloed aan. Aäron zegent het volk. God accepteert al de offers. In één klap is het altaar vol vuur, een duidelijk teken van de aanwezigheid van God. Het volk juicht. Het zou een fantastische dag zijn geworden ... als niet.

Als twee zonen van Aäron niet iets fout hadden gedaan. En als God hen dat niet zo kwalijk had genomen, dat hij ze daarvoor doodde. Het feest ontaardt in een nachtmerrie. Mozes, de oom van de twee jongens, verklaart zijn broer Aäron waarom God de beide jongens gedood heeft. En wat doet Aäron? Hij zwijgt. Wat kan hij zeggen? Waarschijnlijk zal hij in woede uitbarsten als hij zijn mond opendoet. Of in tranen. En als hij in woede uitbarst, zal God hem dan ook doden? Aäron lijkt het niet te willen riskeren.
De twee overgebleven zonen van Aäron moeten van hun oom Mozes de lijken weghalen. Ze mogen niet rouwen. Maar de rest van het volk mag wel rouwen.
Wat een ongelooflijk heftig iets. Je broers hebben iets fout gedaan, en daarom mag je niet om ze rouwen. En de broers gehoorzamen.

Vervolgens geeft God instructies aan Aäron: de priesters mogen geen wijn of bedwelmende drank drinken, als ze in functie zijn. Anders verliezen ze hun onderscheidend vermogen en kunnen ze niet zien of iets rein of onrein is.
Vervolgens legt Mozes aan Aäron en diens zonen uit wat ze van de offers mogen eten.
Dan gaat er nog iets fout. Mozes wordt kwaad op de twee overgebleven broers, maar hun vader springt voor hen in de bres. En Mozes geeft toe.
Mozes, maar zegt God nu niets meer? Het staat niet in mijn Bijbel.

Vervolgens worden ons de regels omtrent reine en onreine dieren uitgelegd. En wordt verteld wanneer een vrouw na de geboorte weer rein is. Het krijgen van een dochter veroorzaakt een dubbel zo lange onreinheid als het krijgen van een zoon. En als ze weer rein is, moet ze offeren, naar draagkracht.
En dan komt er een, wat zeg ik, komen er twee enorm lange hoofdstukken over melaatsheid. Over witte plekken, over geel haar, over plekken die zich vermeerderen en over plekken die even groot blijven.
Wat me daarbij opvalt is, dat je kennelijk al in die tijd van melaatsheid kon genezen. Vroeger begreep ik altijd dat eens een melaatse altijd een melaatse bleef. Maar hier bleef een melaatse de kans houden terug te keren in de gemeenschap. Als hij of zij weer rein is, moet er ook geofferd worden, ook naar draagkracht.

vrijdag 13 februari 2015

Van de andere kant bekeken

Dezelfde offers. Maar nu wordt het van de kant van de priesters bekeken. God vertelt, wat de priesters moeten doen met de offers. En God vertelt, wat de priesters wel mogen eten en wat niet.
Maar verder lees ik heel veel van hetzelfde.
Gelukkig lees ik ook weer over de handlegging op de kop van het offerdier. Dat blijf ik mooi vinden.

Ik vraag me wel iets heel anders af. Aäron had toegegeven aan het volk, toen Mozes maar niet van de berg afkwam. Hij had met het goud van het volk het gouden kalf gemaakt. En hij liet toe, dat het volk het kalf vereerde. Hij was door Mozes aangesteld om tijdens zijn afwezigheid leiding te geven. Maar hij liet het volk haar gang gaan.

Vraag: waarom is Aäron niet gestraft? Mozes vraagt Aäron waarom hij dat gedaan heeft, Aäron legt het uit, maar waar anderen gedood worden om wat ze hebben gedaan, blijft Aäron met zijn zoons voorbestemd priester te worden.
Dat begrijp ik niet.

Verder lees ik weer over al het bloed dat gebruikt moet worden om Aäron, zijn zoons, hun priesterkleding en het altaar te heiligen. Te ontzondigen, zoals zo mooi wordt gezegd in Leviticus 8:15 staat. Maar wat een stank moet dat niet opleveren. En komt daar geen ongedierte op af? Muggen, vliegen, maden? Ik blijf het een apart verhaal vinden.

donderdag 12 februari 2015

Offers

Brandoffers. Spijsoffers. Vredeoffers. Reukoffers. Zondoffers. Schuldoffers. Voor als je iets fout hebt gedaan en dat eerst niet weet en je dan opeens beseft wat je hebt gedáán.
Wat ik zo mooi vind is, dat je de hand op de kop van het te doden dier legt. Dat het dier jou goed gezind is. Dat straalt dan kennelijk af op het offer.
Het doet me denken aan de indianen die, zoals ik in sommige boeken las, uitgebreid hun verontschuldigingen aanbieden aan hun prooi: het spijt me, dat ik je moet doden, maar ik moet ook eten. Dank je, prooi, dat je me toestaat je te doden.
Een band, tussen dader en slachtoffer. Een band van goede wil.

Het is wel veel van hetzelfde. Telkens weer wordt er gesproken over de hand opleggen. Een dier van het mannelijk geslacht, meestal. Het bloed, dat gesprenkeld moet worden. En waar het gesprenkeld moet worden. Dat er nooit bloed of vet mag worden gegeten. Het feit dat het spijsoffer altijd ongezuurd moet zijn.

Uiteindelijk komt er toch nog wat verandering. Want niet iedereen kan dat betalen, een stuk rundvee, of een stuk kleinvee. Dan mogen tortelduiven ook. Of twee jonge duiven.
En als ook daarvoor geen geld is, dan mag er meel geofferd worden. Want er moet wel geofferd worden. En het moet ook haalbaar zijn.

Dat mag ik wel, dat praktische.


woensdag 11 februari 2015

Uitverkoren kunstenaars

Gods heiligdom mag niet zomaar door iemand worden gebouwd. Nee, God geeft daar zeer specifieke instructies voor. De Bijbel noemt er een paar bij name: Bezaleël, zoon van Uri, zoon van Hur, uit de stam Juda, en Aholiab, zoon van Ahisamach, uit de stam Dan.
Telkens als ik dit lees, denk ik weer: hoe vol ontzag moeten die mannen zich niet gevoeld hebben, dat ze hiervoor aangewezen zijn.
Maar, zo zie ik ze niet. Ik zie ze, zittend aan een tafel, tot en met geconcentreerd, om alles te maken, wat de Heer bevolen heeft. Ik zie ze niet opkijken en denken: dit wil God. Nee, ik zie ze priegelen, om alles precies zo te krijgen als moet.
Ze zijn gewoon steengoed, die mannen, en God heeft ze niet voor niets gekozen.
Nergens zie ik ook staan, dat ze zich vereerd voelen. Nee, ze zijn aangewezen, en doen vervolgens wat moet. De trots is om hun vakmanschap, het weten wat ze kunnen, en dat naar beste kunnen vervullen. Niet alleen God, maar ook zijzelf moeten tevreden zijn!

En wat ze allemaal niet kunnen: het zijn edelsmeden, want ze bewerken goud, zilver en koper. Het zijn wevers, want ze weven tentkleden en priestergewaden. Het zijn timmerlui, want ze zagen planken.
 Het zijn ontwerpers, want al heeft God nog zo precies weergegeven wat hij wil, iemand moet het nog wel ontwerpen.

En dan: dan komt het grote moment. Ze laten alles aan Mozes zien. Mozes controleert: God heeft dit gezegd, ja, de mannen hebben het gedaan. God heeft dat gezegd, ja, de mannen hebben het gedaan.
En als alles gecontroleerd is, dan zegent Mozes hen. Ze hebben hun werk goed gedaan.

Wat ik zo mooi vind is, dat dit geen lofrede is op denkers, nee, het is een lofrede op doeners. Ik vind het heerlijk om te lezen.
Het is duidelijk: voor het rijk van God zijn denkers èn doeners nodig.

dinsdag 10 februari 2015

Het gouden kalf

Wat een wraakzuchtig en apart verhaal.

God heeft tegen Mozes gezegd, dat Aäron en zijn zoons zijn priesters moeten zijn.
Maar als Mozes langer wegblijft dan verwacht, bouwt Aäron een gouden kalf voor het volk, dat ze onmiddellijk gaan aanbidden.
God ziet dan, en wil meteen het hele volk doden.
Mozes vraagt hem dat niet te doen, en niet zo wraakzuchtig te zijn.
God schaamt zich vervolgens. Mooi vind ik dat, een God die zich schaamt.
Vervolgens gaat Mozes naar beneden, ziet het Gouden Kalf, vergeet onmiddellijk dat hij God heeft gevraagd lankmoedig te zijn, gooit in zijn eigen woede de twee stenen tafelen die hij van God heeft gekregen kapot en ... straft.
Straft afschuwelijk. Hij laat de mensen nazitten, die hij verantwoordelijk acht. Drieduizend mensen op één dag gedood. Niet een heel volk, zoals God van plan was, maar wel veel, heel veel mensen.
En toch - toch gaat hij weer terug naar God. Ja, het volk heeft fout gehandeld, het volk heeft misschien niet beter verdiend, maar Mozes vraagt toch aan God het volk te sparen.

Van Aäron hoor je een tijdje niets meer. Behalve dan het gesprek dat Mozes met zijn broer heeft over het Gouden Kalf. 'Jij was zo lang weg, dat het volk me overhaalde ...'
Het is het verhaal van de appel in het paradijs in het kwadraat. 'Ik was het niet, zíj...'

God zegt nu, dat hij niet meer temidden van het volk zal verder trekken. Hij zou door zijn grootheid het volk kunnen verwonden. Mozes, die mag af en toe vlak bij hem komen. De rest niet.

Het volk schaamt zich en doet alles om weer bij Mozes in het gevlei te komen. Als Mozes met God gaat praten, staan ze bij hun eigen tent, eerbiedig toe te kijken. En als er gevraagd wordt om goud en stoffen, stromen ze toe. In zulke groten getale, dat er een halt aan wordt toegeroepen: er is genoeg.

Aan de andere kant: het is niet alleen in het gevlei willen komen. Ze werken samen, samen aan iets groots. Het tabernakel.

maandag 9 februari 2015

Exodus - geuren en kleuren

God geeft zeer uitgebreide aanwijzingen voor het maken van zijn heiligdommen, voor de offers en voor de kleding van zijn priesters.
Goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken: die kleuren moeten allemaal in het borstschild van Aäron, de priester. En dan de bijbehorende stenen: rode jaspis, turkoois onder andere.
Gouden kettinkjes horen erbij. Niets is goed genoeg voor God, zoveel is duidelijk.
En dan komen de offers: een stier, twee rammen. Ze moeten geofferd worden, zodat God het kan ruiken. De geur van vlees is God aangenaam. En de geur van bloed! Mozes moet bloed strijken achter de rechteroorlel van Aäron, op de kleden van de zoons van Aäron moet bloed worden gesprenkeld, op het altaar.
Maar niet alleen de geur van vlees, God houdt ook van andere geuren. Daarom moet er een apart reukofferaltaar komen. Daarop wordt alleen welriekend geurwerk gebrand. Geen brandoffer, geen spijsoffer, geen plengoffer. Nee, geurwerk. Behalve één keer per jaar, dan mag het bloed van het zondoffer op de hoornen van het altaar gestreken worden. Maar ook alleen dan.
Dan komt tussendoor een geldkwestie: er is geld nodig voor alle offers. Iedereen moet eens in zijn leven daarvoor betalen. Een halve sikkel. En, iedereen betaalt even veel. Maakt niet uit of hij rijk of arm is, het is en blijft een halve sikkel.
Daar gaan wij, met ons belastingstelsel, waar vrijwel tot op de komma wordt uitgerekend wat iedereen moet betalen. Dit is iets, waar iedereen evenveel aan bij moet dragen.
Terug naar de geuren. Zalfolie voor de voorwerpen rond de altaren, en voor de altaren zelf. De zalfolie is niet bestemd voor gebruik op mensen.
Dan het 'reukwerk': ook dat is alleen voor God, voor de tent van samenkomst, dat God ervan kan genieten. En als iemand eraan ruikt, om ervan te genieten, is hij ten dode opgeschreven.
En voor dit alles worden vaardige werklui ingeschakeld. Ze worden bij name genoemd in de Bijbel: Bezaleël en Aholiab, ieder uit een verschillende stam. Maar ieder kennelijk zo'n kunstenaar, dat God hen dit Goddelijk werk durft toe te vertrouwen.
Een hele eer. En een hele verantwoordelijkheid.

Wat me ook opvalt: veel mensen, ik in ieder geval ook, hebben de neiging God als onstoffelijk te zien. Maar deze God geniet. Geniet van goud. Van kleuren. En van geuren.

zondag 8 februari 2015

Het tabernakel

God geeft heel precieze instructies voor zijn tempel: De ark, de tafel, de kandelaar, de tabernakel en het brandstoffenaltaar. Zo- en zoveel el van de andere stof, zoveel van het andere materiaal. En hij blijft daarover doorgaan, bladzijden lang.
Mozes, die op de berg is, komt af en toe van de berg af, en vertelt het volk van God's wensen.
Dat gaan we doen, zegt het volk, daar gaan we ons aan houden.
En dan vertrekt Mozes weer naar de berg. Dit keer voor veertig dagen en veertig nachten. Als dat maar goed gaat.
Oorspronkelijk is Mozes niet alleen. De oudsten van het volk en Aäron zijn bij hem. Maar uiteindelijk moet Mozes helemaal in zijn eentje de berg op, terwijl de anderen waken en wachten.
Dan beveelt God, dat er altijd olie moet zijn om een lamp in het tabernakel te laten branden. En hij wijst ook aan, wie daarvoor zullen moeten zorgen: Aäron en zijn zonen.
Voor dat alles is geld nodig. Ook dat heeft God voorzien. Er zullen heffingen moeten komen, van edelmetalen en van de fijnste stoffen.
Wat ik niet begrijp is, hoe de Israëlieten aan die grondstoffen zouden moeten komen.  Ze zijn net uit Egypte gevlucht, hoe komen ze eraan? Vooruit, ze hebben de Egyptenaren heel wat afhandig gemaakt. Maar zoveel?

zaterdag 7 februari 2015

Regels, regels, regels

Mozes heeft het volk uit Egypte bevrijd en nu begint het leven zijn gewone draai te vinden.
En daar horen regels bij thuis.
Er waren natuurlijk al regels. Die zijn in iedere gemeenschap.
Maar God stelt er tien. Simpele regels.

Er is maar één God, en dat ben Ik. Je vereert alleen Mij, geen andere goden.
Je maakt geen beelden van Mij en als je dat toch doet, dan buig je er niet voor.
Je gebruikt Mijn naam niet als het niet moet.
Heilig de Sabbat, je werkt al genoeg dagen.
Eer je vader en je moeder.
Je mag niemand doodslaan.
Je mag niet vreemdgaan.
Je mag niet stelen.
Je mag niet leugens vertellen over een ander.
Je zult niet proberen te krijgen wat van een ander is.

Ze zijn iets uitgebreider, maar dit is de kern. Zo simpel, en toch worden ze dagelijks overtreden.
Dat doe ik, dat doen anderen.
Je gebruikt Mijn naam niet als het niet moet: als ik heel erg kwaad ben ...
Heilig de Sabbat, dat is wat gemakkelijker, voor mij tenminste, maar beslist niet voor iedereen. Toch vind ik het wel een goede regel: ieder mens heeft zijn rust nodig.
Geen leugens vertellen over een ander: daar valt roddelen ook onder, wat mij betreft.
Probeer niet te krijgen wat van een ander is. Dat is soms gemakkelijker gezegd dan gedaan.

Het heeft lang, heel lang geduurd, vóórdat ik in de gaten had dat je niet alleen geen beeld mag maken van God, volgens de Tien Geboden. Maar ook niet van mensen. Daar kwam ik pas heel erg kort geleden achter. Wat zouden we hebben gemist, als we ons letterlijk aan deze regel hadden gehouden.

En dan vindt God dat het tijd wordt, dat Zijn volk wat nader met Hem kennismaakt. Dus Hij verschijnt aan het volk, in een enorm onweer, onder het geluid van bazuinen.
Enerzijds ben ik jaloers, dat anderen zo dicht bij God stonden, en wij niet.
En anderzijds: anderzijds ben ik erg blij, dat ik er niet bij was. Ik had van ontzag en angst niet geweten wat te doen.

vrijdag 6 februari 2015

Egypte uit

De Israëlieten zijn Egypte uit. Waar moeten ze heen? Daar had God iets op gevonden:
'De Here ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan.' (Exodus13:21)

De pastor die begin vorig jaar de uitvaartdienst voor mijn vader leidde, zei:
'Zijn lange leven lang hield hij zich vast aan zijn God. Hij wist zich veilig, overdag vergezeld door een wolkkolom en 's nachts door een vuurzuil.'

Mooi, een verhaal van meer dan tweeduizend jaar geleden, vandaag nog vol betekenis.


De farao in Genesis verzamelt inmiddels zijn manschappen en gaat achter de Israëlieten aan. Tenslotte mist hij zijn goedkope werkkrachten. Nietsvermoedend lopen de Israëlieten inmiddels achter wolkkolom en 'vuurzuil' aan. Totdat ze in de gaten krijgen, dat de farao eraan komt. Is het dan: 'O Heer, help ons?'
Nee, ze beginnen meteen tegen Mozes te schreeuwen, dat hij ze beter in Egypte had kunnen laten begraven dan hier in de woestijn. En dat ze al in Egypte hadden gezegd, dat hij ze met rust moest laten.
God redt ze, door een wonder te laten gebeuren: het water van de Rode Zee gaat voor hen open, en later voor de Egyptenaren weer dicht. Net als die middenin de zee zijn met hun wagens. Het hele Egyptische leger komt jammerlijk om. Mozes is zo blij, dat hij met zijn mannen een lied inzet over hoe geweldig God wel niet is.
En Miriam zijn zus, in ieder geval de zus van Aäron, doet het later nog eens dunnetjes over.

Het leven in de woestijn is niet gemakkelijk. Het volgt een vast patroon: Er gaat iets niet goed, de Israëlieten klagen tegen Mozes, dat hij hen beter in Egypte had kunnen laten ('bij de vleespotten van Egypte'), God hoort ervan, en zorgt dat het wat beter wordt. En een tijdje verder begint het weer van voren af aan, omdat er weer iets anders mis is.
Dus wordt het water zoet gemaakt en krijgen de Israëlieten 's ochtends manna, 's avonds gevogelte. Daar zijn regels voor: alleen op de dag zelf mag het manna gegeten worden, behalve op de dag vóór de sabbat en de dag erna: op die twee dagen mag het manna gegeten worden, door de dag vóór de sabbat is opgeraapt. En als er dan toch iemand op de sabbat manna gaat zoeken, is God behoorlijk kwaad. Hij hàd toch al extra gezorgd? Wat doen ze dan nog hier?
Het oude verhaal van kleingelovigheid. Dat ons nog steeds zo bekend in de oren klinkt.

donderdag 5 februari 2015

De tien plagen van Egypte

Tien plagen stuurt God. En de volgende wordt telkens erger:
De eerste is gewoon eng: het water van de Nijl verandert in bloed. En alles daarin gaat dood.
De geleerden van de Farao zwaaien even met hun eigen stokken. Kijk, zij kunnen het ook. Nog meer water dat niet te gebruiken is. Zodat de plaag voor Egypte nog erger wordt.
Goed, denkt de farao, geen bewijs van buitengewone knapte. Hij haalt zijn schouders op en weigert.
Tweede plaag: Kikvorsen. Ook hier krijgen de geleerden het voor elkaar kikvorsen te toveren. Zodat er nog veel meer zijn dan eerst, toen Aäron ze oproep.
Goed, denkt de farao, geen bewijs van buitengewone knapte. Hij haalt zijn schouders op en weigert.
Derde plaag: het stof verandert in muggen. Dat proberen de geleerden ook. Goed voor het volk van Egypte: het lukt ze niet.
Sterke God, zeggen de geleerden.
Maar farao haalt zijn schouders weer op en weigert.
Nu komen er steekvliegen. Maar niet bij de Israëlieten. Dat wordt de farao te gortig. Hij laat Mozes en Aäron komen en zegt: ga maar. Maar jullie mogen niet zover gaan. Dat kan niet, antwoordt Mozes, ze moeten ver weg. Dus moeten ze blijven.
De vijfde plaag komt: de veepest. Behalve bij de Israëlieten. De farao geeft niet toe. Je ziet, in de zwaarte van de plagen zit een doorlopende lijn, in de reacties van de farao niet.
De zesde plaag: iedereen krijgt zweren. De geleerden van de farao kunnen niet eens blijven staan, zo erg treffen de zweren hen.
Maar ook nu weigert farao.
De zevende plaag: hagelstenen, enorme hagelstenen.
Farao geeft toe.  En bedenkt zich, al heel snel.
Mozes en Aäron dreigen met de sprinkhanen. Ik heb het ooit op tv gezien, in een oude Amerikaanse film. Zo afschuwelijk. Het land is binnen de kortste keren kaal.
Weer geeft de farao toe. Maar, alleen de mannen mogen gaan, de rest niet. Dat weigeren Mozes en Aäron. Die daarop worden weggejaagd. Als de plaag werkelijk komt, geeft hij toe. En weer bedenkt hij zich.
De negende plaag: drie dagen lang is het donker. Behalve natuurlijk bij de Israëlieten. Die hebben zelf genoeg licht. De farao geeft weer toe. Het hele volk mag mee. Ze moeten alleen hun vee achterlaten. Ook dat weigeren Mozes en Aäron. Farao wordt nu zo boos, dat hij zegt dat dit de laatste keer is, dat ze elkaar zullen zien. De lezer weet wel beter.
En dan, de tiende plaag. De meest erge plaag. De vreselijkste plaag: Onschuldige kinderen worden gedood. Omdat God zo nodig zijn macht wil laten zien.
Hoe kun je dat doen als God? Zeker, als je de boom van Goed en Kwaad in de Paradijstuin hebt hangen. Alleen maar, omdat je even goed duidelijk wilt maken, dat jij de sterkste bent.
Soms vind ik het maar moeilijk te geloven.

woensdag 4 februari 2015

Mozes

Het was zo'n mooi verhaal op school: Dat babytje dat daar in een mandje ronddobbert, in het water. En dan door de dochter van de farao wordt gered. Geweldig toch.
Dat is dus het begin van het verhaal van Mozes. Niet helemaal het begin. Want we weten niet wie zijn ouders zijn. Tot die tijd wisten we dat wel van onze 'helden' in de Bijbel. Maar over de ouders van Mozes wordt niets meer gezegd dan 'Een man uit het huis van Levi huwde een Levitische vrouw.' Dat is zijn afkomst.
Overigens is het vreemd dat als Mozes moet worden verstopt, omdat hij een jongetje is, hij later toch nog een broer blijkt te hebben. Waarom is die niet gedood?
Het grappige is, dat ik dacht dat er veel meer stond in de Bijbel over de jongensjaren van Mozes. Maar dat heb ik kennelijk gehaald uit vroegere uitzendingen van de EO, in de jaren negentig. Ik zie hem daar nog tussen de zuilen van het paleis van de farao doorlopen.
De Bijbel volstaat met één zin: 'En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar de dochter van Farao; en hij werd door haar als zoon aangenomen en zij noemde hem Mozes, want, zei zij: ik heb hem uit het water getrokken.' Een lange zin, dat is waar. 38 woorden maar liefst.
Van de strijd van Mozes met God (hij wil helemaal niet naar de farao, zijn pleeggrootvader om te pleiten voor zijn volk) en met de farao horen we des te meer.
God geeft Mozes een aantal mogelijkheden om de farao te overtuigen, maar Mozes blijft tegenstribbelen: 'Het lukt toch niet.' Hm, herkenbaar? Het gekke is, dat er dan in de Bijbel staat, dat God boos wordt op Mozes. Waarna God tegen Mozes zegt, dat hij hem Aäron als hulp zal geven. Dat lijkt me geen boosheid, eerder een toegeven.
Maar goed, Mozes zwicht, gaat, met toestemming van zijn schoonvader, met vrouw en kinderen terug naar Egypte en praat samen met zijn broer Aäron eerst met de oudsten van het volk. Het volk is helemaal geroerd, dat God zich om hen bekommert.
Maar het volk wordt vervolgens nog zwaarder dan eerst op de proef gesteld. Zodra Mozes en Aäron de farao hebben gevraagd of ze in de woestijn een feest ter ere van God te mogen vieren, maakt farao de taken van de Israëlieten nog zwaarder. Zodra de Israëlische opzichters merken dat ze dat te danken hebben aan het verzoek van Mozes en Aäron, maken ze de twee broers bittere verwijten.
En weer worden Mozes en Aäron door God naar de farao gestuurd. En als dan de grote truc komt: de staf van Mozes wordt op de grond gegooid en verandert in een slang, doen de wijzen en tovenaars van de farao hetzelfde. De slang van Mozes verslindt weliswaar alle andere slangen, maar de farao trekt zich er niets van aan: het feest gaat nog steeds niet door.


dinsdag 3 februari 2015

Het begin van Exodus

Toen ik vanochtend wakker werd, dacht ik: ik wil niet aan Exodus beginnen vandaag. Genesis liep net zo goed af, en nu gaat het weer mis.

En zo is het maar net. De volgende farao, die Jozef niet gekend heeft, hoort kennelijk ook niet over hem van zijn leraren. Een vreemd idee, want tenslotte had de man het Egyptische volk gered.
Maar goed, de farao ziet dat het volk van Jakob in getal groter wordt dan dat van de Egyptenaren, en trekt daaruit meteen de conclusie, dat zij weleens tegen de Egyptenaren zouden kunnen gaan strijden, als er andere volkeren tegen Egypte gaan strijden.
Waar haalt hij dat idee vandaan? Is het 'gewone' angst? Ik ben bang van wel.
Zijn maatregelen halen niets uit: hij laat de Israëlieten hard werken, en steeds meer onderdrukken. Van de weeromstuit zoeken de Israëlieten kennelijk troost bij hun vrouwen. Het gevolg laat zich raden. En de vroedvrouwen die de Hebreeuwse vrouwen helpen bij de bevallingen, doden de geboren jongetjes niet, omdat zij banger zijn voor de god van Jakob dan voor de farao. God beloont ze daar ook voor: ze krijgen beiden een gezin. Zoals al eerder gemeld, werkt dat statusverhogend.
Mooi, dat in de Bijbel hun namen worden genoemd. Dappere vrouwen, die de farao trotseren.


maandag 2 februari 2015

Het einde van Genesis

Lang geleden zong ik op Buitenkunst een lied van Schein 'Da Jakob vollendet hatte.'
Toen ik bij onze tent kwam, moest ik verschrikkelijk huilen.Het verhaal over Jozef, die over zijn overleden vader heen gebogen huilt, deed mij denken aan hoe ik had gehuild, toen ik bij mijn reeds overleden moeder aankwam.
Ik zit hier nog met tranen in mijn ogen.

Dat is het mooie van Genesis. De verhalen die erin staan, komen soms zo dichtbij. Ze vertellen over belangrijke en oeroude emoties. Liefde. Haat. Verdriet. Geluk. Neem nou dat verhaal van Isaäk, die met Rebecca trouwt. 'Zo vond Isaäk troost na de dood van zijn moeder.'
Ik dacht eraan toen ik, bij de begrafenis van mijn moeder, mijn broer met zijn nieuwe vriendin zag staan.

Het lijken verhalen van lang geleden. En dat zijn ze gedeeltelijk ook. De rol van de vrouwen is anders. Een man heeft meerdere vrouwen, en ook nog bijvrouwen.
Maar die vrouwen doen net zo irritant tegen de mannen als tegenwoordig. Rachel die bijvoorbeeld van Jakob eist dat hij haar iets geeft waartoe hij niet bij machte is: kinderen.
En de mannen reageren net zo als tegenwoordig. 'Ja, daar kan ik toch niets aan doen.' In Jakobs geval moet God ervoor zorgen, tegenwoordig komt die er vaak niet meer aan te pas.

Jochem Stuiver, de dominee die deze Bijbeluitdaging heeft bedacht, schrijft er ook mooi over:
Het familiediner
Het slot van het boek Genesis zou zo een aflevering kunnen zijn van ‘Het familiediner’. De broers tonen zich van hun beste kant en hebben echt spijt. Jozef blijkt een groot hart vol vergeving te hebben. 

 


zondag 1 februari 2015

Jozef en zijn broers

Het was een heel spannend verhaal op school: Benjamin, die nergens schuld aan had, wordt beschuldigd van diefstal.
Benjamin is de jongste zoon van Jakob, die hij bij Rachel kreeg. En Jakob denkt, dat Jozef dood is, en dat Benjamin nu de enig overgebleven zoon van Rachel is. Hij wil hem dan ook niet meegeven als de onderkoning dat eist. Jammer van zijn oudere zoon, Simeon, maar hij wil het laatste wat hem aan Rachel bindt niet ook nog eens kwijtraken.
Uiteindelijk moet hij wel: er is en blijft hongersnood in het land en ze hebben graan nodig.
En dan gebeurt in Egypte, waar Jakob al zo bang voor was: Benjamin wordt gevangen genomen.
Waarom doet Jozef dat? Het is toch zijn eigen broer, niet zijn halfbroer?
Het heeft natuurlijk niets met Benjamin te maken, maar met de broers, en met Jakob. De broers zullen niet terug durven reizen naar Kanaän om hun vader te vertellen wat er gebeurd is. Zijn broers mogen ook wel eens in de penarie zitten. Lekku pu.

En dan, als de broers in opperste nood zitten, dan pas maakt Jozef zich bekend. Hij praat met de farao en die zegt: Laat ze allemaal maar hierheen komen. Plek zat.
Jozef kent zijn broers nog wel, want als ze weer naar huis gaan om hun vader en hun gezinnen op te halen, zegt hij tegen ze: 'Denk erom, geen ruzie maken. Mooi, zo'n ons kent ons trekje.
Jakob gelooft zijn zoons eerst niet. Jozef leeft? En is onderkoning van Egypte? Ja, da-ag.
Maar dan ziet hij de wagens en begint te twijfelen. En gaat uiteindelijk toch mee. Een oude, oude man.
Die, en dat vind ik zo ontroerend, als hij bij de farao wordt gebracht, die farao zegent.