vrijdag 25 maart 2016

Goede Vrijdag

Goede Vrijdag

Maria stond onder het Kruis. Ze keek omhoog naar haar oudste Zoon die daar hing en huilde.
Ze huilde, om alles wat er gebeurd was. Al die jaren.
Een moeilijke jongen, dat was Hij altijd al geweest. En dit was er uiteindelijk van gekomen.
Ze dacht terug aan die dag, nu vierendertig jaar geleden.
Zoals gewoonlijk was ze diep in ochtendgebed verzonken geweest. Daar had ze toen nog tijd genoeg voor.
Toen ze haar ogen opende, stond daar die man.
Maria was opgesprongen. Ze wilde wegrennen. Zelfs met Jozef was ze nooit helemaal alleen geweest. Hoe kwam die man hier?
Hij sprak. Met zachte stem, maar ze kon moeiteloos alles horen.
‘Niet bang zijn, Maria.’
Hij had makkelijk praten. Hij was sterk. Maar toch – hij kwam niet op haar af. En het voelde ook niet alsof hij iets van haar wilde.
Nou, daar had ze zich in vergist. Want hij wilde heel wat van haar.
‘Jij bent de uitverkorene van God,’ had hij gezegd. ‘Jij zult Zijn Kind dragen.’
En zij, onnozele hals, zij was blij geweest. Ze had God geloofd. Want ze voelde het. Dit Kind zou een ommekeer in haar leven betekenen.
Nou en of. Toen ze het Jozef vertelde, was hij razend geweest. De kalme, rustige man, die haar ouders voor haar hadden uitgezocht, had met gebalde vuisten voor haar gestaan.
‘Hoe kùn je!’ had hij getierd. ‘Je moest eens weten hoeveel moeite ik heb om van je af te blijven en dan, dan ben je zwanger van een ander!’
Daarna was hij weggelopen. Ze was huilend achtergebleven. Haar moeder had met opeengeperste lippen in de hoek van de kamer gestaan.
Een week later was Jozef teruggekomen. Hij komt het huwelijk afzeggen, had Maria gedacht. Maar nee.
‘Vannacht heb ik gedroomd,’ zei Jozef. ‘Er stond een engel. Die zei, dat ik bij jou moest blijven. Dat God het zo wilde. Dat doe ik dan maar.’
En hij was weer naar buiten gelopen. Pas een maand later zag ze hem weer. In die tijd had hij een timmermansklus gehad in een andere stad en was zij naar Elizabeth geweest.
Ze glimlachte treurig. Elizabeth. Ook zwanger. Ook een zoon vol problemen. Gelukkig had Elizabeth niet meer geleefd toen haar zoon zo afschuwelijk aan zijn einde kwam.
De Man boven haar kreunde. ‘Water.’
Een soldaat liep Maria voorbij, stak een spons omhoog. Jezus slurpte. Zijn gezicht vertrok. Zijn hoofd zakte weer.
Maria keek naar Hem. Haar gedachten gingen terug naar Zijn geboorte. Ze hadden naar Bethlehem gemoeten voor de volkstelling. ‘Maar – maar het kind komt zo,’ had ze geprotesteerd.
‘Het moet,’ had Jozef simpel gezegd. ‘Als wij niet uit onszelf gaan, komen de soldaten ons halen.’
Dus waren ze gegaan. Jozef had een ezeltje geleend. Daar kon zij op zitten.
Gek genoeg was het niet eens zo erg geweest. Niet meer van die spiedende blikken, gefluister achter de hand, zoals al maanden in het dorp gebeurde. Iedereen dacht gewoon, dat zij en Jozef allang getrouwd waren.
Nadat Jozef zich had ingeschreven in Bethlehem begon de ellende pas. Ze hadden rondgezworven van de ene herberg naar de andere. Uiteindelijk had één van de herbergiers zijn zoontje met hen meegestuurd om hen de weg te wijzen naar zijn stal. Daar was het tenminste warm geweest. En ze kon rusten. Haar rug deed ondertussen zó zeer.
Weer kreunde Jezus. De twee mannen naast Hem waren al dood. Hoe lang zou Jezus’ dood nog duren?
Dat je het toch beter kon vinden als je eigen kind doodging!
Het kind dat ze nog zo kort geleden had gebaard. Jozef had geholpen. Als jongetje had hij, net zoals alle andere jongetjes van het dorp, de schapen gehoed. Hij wist, hoe je lammetjes kon halen.
En met diezelfde zekerheid had hij Jezus uit haar barende lijf gehaald.
Ze hadden de tranen in hun ogen gehad toen ze het Kind tegen haar lijf had geklemd.
Later kwamen de herders. Maria was eerst geschrokken toen ze de mannen zag. Maar die stoere kerels waren huilend op hun knieën gevallen, vol ontzag voor zoiets kleins en teers.
Nog later kwamen de drie Wijzen. Vol ontzag hadden Maria en Jozef naar deze drie mannen gekeken, die in vol ornaat naar de stal waren gekomen.
Een dag later waren Maria en Jozef naar Egypte gevlucht. Jozef had weer gedroomd.
Toen ze terugkwamen uit Egypte was al het geld op dat de drie Wijzen hen hadden gegeven. Toen pas hoorden ze over de vreselijke slachting die Herodes had aangericht. Alle oudste zoons tussen 0 en 2 jaar waren gedood. Het hele land was vervuld geweest van gejammer en verdriet. Zelfs de soldaten die de kinderen hadden moeten doden, hadden gehuild.
‘Mama,’ hoorde ze boven zich. Ze keek omhoog naar haar Zoon, Die haar vol liefde aankeek. Ze wankelde. Maria Magdalena steunde haar. Johannes, aan haar andere kant, greep haar vast.
‘Jezus,’ stamelde ze.
Zijn blik werd weer glazig.
Na een paar minuten dwaalden Maria’s gedachten weer af naar vroeger.
Toen Hij twaalf was, hadden Jozef en zij Hem voor het eerst meegenomen naar Jeruzalem, naar de Tempel. Al snel waren ze Hem daar kwijt geraakt in de drukte en het gedrang.
Daar hadden ze zich niet ongerust over gemaakt. Jezus was een grote jongen, Die redde zich wel. Jozef en Maria hadden elk hun eigen offers gebracht. Ze dachten beiden dat Jezus bij de ander was.
Maar drie dagen later, toen ze elkaar weer zagen op de terugweg, bleek geen van beiden Jezus bij zich te hebben. Ze deden navraag. Het laatste was Jezus in de Tempel gezien.
Ze begonnen nu toch wel ongerust te worden. Samen reisden ze terug naar Jeruzalem. Tot hun stomme verbazing zat daar in de Tempel hun Zoon in diep gesprek verwikkeld met de Schriftgeleerden. Toen Hij hen zag, glimlachte Hij. Die mooie, trage glimlach. Hij stond op en kwam naar hen toe.
Ze had gehuild. ‘Maar kind toch, je hebt ons zó ongerust gemaakt.!’
Hij had verbaasd gekeken. ‘Maar mama, Ik was in het Huis van Mijn Vader, Mij kon toch niets overkomen?’
Ze voelde Jozef naast zich verstijven. Ze hadden Jezus nooit verteld, dat Jozef Zijn vader niet was, maar Hij scheen het wel te weten.
‘Iedereen is al drie dagen geleden naar huis gegaan,’ zei Maria. Ze begon boos te worden. ‘We hebben al genoeg te doen zonder achter jou aan te moeten lopen.’
Jezus had verrast gekeken. Zijn moeder viel zelden tegen Hem uit. Hij boog Zijn hoofd.
‘Het spijt me, dat ik je verdriet heb gedaan, mama.’
Daarna had Hij altijd gedaan wat zij of Jozef Hem opdroeg.
Behalve trouwen. Dat weigerde Hij.
‘Ik heb een andere taak in het leven,’ had Hij gezegd. En hij had elk meisje afgewezen.
Maria keek opzij, naar Maria Magdalena. Totdat Hij haar ontmoette, dacht ze. Zij, Maria, had er pas veel later van gehoord. Toen ze allang getrouwd waren. En nu droeg zij Zijn kind. Hij zou het kind nooit zien opgroeien, nooit met hem kunnen spelen, z9oals haar Jozef had gedaan.
Drie jaar geleden had Jezus besloten dat er meer in het leven was dan meubels maken, dat Hij nu de taak moest vervullen waarvoor Hij ter wereld gekomen was. Hij was rond gaan reizen, had verteld over Zijn hemelse Vader. En had alle Schriftgeleerden tegen Zich in het harnas gejaagd. Zo erg zelfs, dat ze Hem hadden overgeleverd aan de Romeinen, om Hem te doden.
Jezus schreeuwde. ‘Vader, Vader, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
De wereld om haar heen werd zwart.