maandag 20 april 2015

Dat ene kleine dorpje

Zo voelt het: alles is opgeslokt door het koninkrijk Assur, maar niet dat ene koninkrijk: Juda. Met Jeruzalem als stad. En nu niet vanwege de toverdrank, maar omdat de koning de geboden van God onderhoudt.
Heel Israël is al weggevoerd.
Assur bedreigt Juda, en de koning van Juda probeert zich af te kopen. De koning van Assur neemt het geld aan, maar stuurt vervolgens zijn maarschalk om het koninkrijk te bedreigen. Heel wat beter tenslotte dan een echte oorlog, niet.
Het volk weet niet van opgeven. Wankelen, ja, dat gebeurt wel. Keer op keer heeft de koning zijn profeet Jeremia nodig. En tot tweemaal toe krijgt hij de verzekering: Jeruzalem zal gespaard blijven. De koning van Assur zal niet in deze stad komen.

En zoals meestal in deze boeken, komt er weer veel geweld op de proppen:
De engel van God komt en doodt in het kampement van Assur honderdvijfentachtigduizend man.  185.000! En als de koning van Assur het opgeeft, wordt hij door twee van zijn zoons vermoord.

Maar, niet alleen de koning van Assur ondervindt rampspoed. De koning van Juda wordt ziek. En zal sterven. Hij bidt dan zo vurig tot God, dat die zich bedenkt. De koning krijgt nog vijftien jaar. Later krijgt de koning te horen, dat zijn zoons zullen worden meegevoerd naar Babel. Dat maakt hem niet uit: tijdens zijn eigen leven zal er nog niets gebeuren.

Niet helemaal een sympathieke houding tegenover je nageslacht, vind ik zo.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten