zaterdag 2 mei 2015

Oorlog en gezang

II Kronieken 20:1-30

Achab is dood, maar Josafat is levend uit de oorlog teruggekeerd. Maar het blijft niet rustig in zijn rijk. De Moabieten en Ammonieten komen. En ze worden gesteund door mensen uit het gebergte Seïr. Het zijn er veel, heel veel.
Josafat wordt bang en roept een vasten uit voor heel Juda. (Mooi, ik heb de afgelopen maanden in mijn kerk een serie bezinningen over het boek Esther bijgewoond. Daar roept Ester ook een vasten uit. Maar dat terzijde.) Dan komt het volk naar Jeruzalem, naar de tempel. Josafat gaat temidden van het volk staan. Interessant, niet vóór het volk, maar temidden van. Een aanwijzing dat hij het ook niet weet? Dat hij vindt dat God vóór het volk moet staan?
Uitgebreid legt Josafat God uit, dat het volk bang is en de vijand zo groot. En dan komt er een Leviet naar voren en zegt: We hoeven niet bang te zijn. Dit is geen oorlog van ons, dit is een oorlog van God. Wij moeten oprukken naar de vijand. En dan zullen we zien, wat God met die vijand doet.
Josafat is opgelucht en aanbidt, samen met het hele volk, God.
De Levieten niet. Die staan juist op om God 'met krachtige stem' te loven.

De volgende ochtend trekken ze op, het volk. En 'na het volk te hebben geraadpleegd' stelt Josafat de mannen op. Dat is interessant, want van andere koningen staat in de Bijbel dat het volk morde, omdat de koning ze niet raadpleegde.
Nog interessanter: Josafat stelt de mannen niet op om te vechten, nee, ze zingen. Ze zingen en lopen in feestelijke kleren. Vóór de gewapende mannen uit, die zijn er ook.
En dan wordt het interessant: de zangers heffen 'jubel en lof' aan en meteen loopt de vijand in allerlei hinderlagen. De Moabieten en Ammonieten zijn ervan overtuigd dat het volk van Seïr die hinderlagen heeft gelegd en keren zich gezamenlijk tegen hen.
Dan zijn er 'nog maar' twee vijanden over. Maar ook die beschouwen elkaar als vijand.
En als het volk van Josafat, het volk van Juda, op het strijdtoneel aankomt, hoeft het niet meer te vechten.
Er is alleen nog maar buit. En die wordt dan volop meegenomen. Mooi ook, dat de Bijbel precies benoemt wat het is: roof. Niet: 'we hebben ons hun bezittingen toegeëigend', nee: 'zij plunderden'.
En dan gaan ze terug naar Jeruzalem. En dit keer wordt er niet alleen gezongen, nee, er worden harpen, citers en trompetten bijgehaald.
En alle volken in de buurt schrikken zo van het gebeurde, dat ze het een hele tijd uit hun hoofd laten nog oorlog te voeren tegen Juda.

Dat zang en jubel toch zoveel kan bewerkstelligen. Met Gods hulp dan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten